zaterdag 19 juni 2021

DENKEND AAN MARSMAN

 

Denkend aan Holland

zie ik brede rivieren

traag door oneindig

laagland gaan

 

(Hendrik Marsman)

 

De fiets, eindeloze bron van inspiratie. Sinds enkele weken heb ik de stoute sandalen weer aangetrokken en spoed mij op het wrakkige zadel gehesen langs ’s Heren wegen.

Zo ook vanmiddag, een mooie ronde, ruim 20 kilometer, beginnend bij de Grote Kerk van Monnickendam, de Monnickmeer in, langs de almaar verder verroestende oude autobus, voorzien van de grote antennes van een verstokt zendamateur, het bruggetje over naar Overleek.

Meteen over de brug een achteloos neergesmeten elektrische fiets, ook wel “E-Bike” genoemd, vervoermiddel voor veelal lui trappende pseudo-bejaarden. De bestuurster enige meters verderop, een mooi veldboeket samenstellend en daardoor toch weer enige mildheid bij mij teweeg brengend.

Verder ging het, het smalle fietspad door de weilanden, in de verte het verkeer op de provinciale weg en aan de einder leit Broek in Waterland.

Het was bewolkt, hier en daar zelfs dreigend naar regen, dus vandaag waren de hordes autistische zelfbenoemde wielrenners in hun felle lycra-pakjes teruggeworpen op de sportschool waar ze de hele winter niet uit zijn gekomen.

De afgelopen zonnige weken kwam ik ze regelmatig tegen, met verbeten blik hun stuurklokjes in de gaten houdend en verder nietsziend. Jammer wel, want intussen vergaapte ik me aan diverse hazenpaartjes tussen het gras, vele kieviten en een gelukkig weer iets toenemend aantal grutto’s en tureluurs. Geluiden van al deze vogels, als mede de iets verlegener leeuwerik vervolmaakten deze laatste symfonie der lente.

Maar vooruit, ieder zijn wijze om zich te ontspannen en die van mij is stomweg iets langzamer.

Het idee was om even uit te proberen hoe het inmiddels met mijn knie ging, deze had ik twee weken terug iets geforceerd tijdens een soortgelijke rit. Na Broek had ik dus richting Zuiderwoude willen rijden maar mijn knie, mijn gemoed en mijn conditie riepen in koor dat ik wel iets meer kon hebben dus vervolgde ik mijn weg via de Broekermeerdijk, richting Amsterdam-Noord, om vervolgens via de golfbaan af te slaan naar Zunderdorp en Ransdorp.

 In Zunderdorp stonden ze er weer, de veelal felle protestborden tegen de komst van windmolens.

De argumenten van de protestanten leken solide: landschapsvervuiling, te veel woningen in de buurt, slecht voor de vogels en ga zo maar door.

Toch was ik blij dat ik de lelijke borden achter me liet en de velden tussen Zunderdorp en Ransdorp inreed.

Er viel me daar rijdend echter iets op: richting Amsterdam kijkend waren de weilanden werkelijk bezaaid met grote hoogspanningsmasten, niet één lullig lijntje maar zeker vier combinaties die allen voortsproten uit een aan de horizon staand rechthoekig gebouw, de centrale van Diemen. En er schoot me door het hoofd: als nu de plaats van deze hopen oud ijzer zou kunnen worden ingenomen door een paar fiere wiekendragers….zou dat dan echt zo lelijk zijn??? Er stond in de verste verte geen woning in de bewuste velden dus in die zin zou dat niet meer last veroorzaken dan deze masten.

Verderop zag ik het in het Ijsselmeer geplompte Ijburg, dat naar men zegt tot minimaal dubbele omvang zal worden uitgebreid. Natuurlijk, de mensen leven daar en moeten ook wonen.

Maar ze verbruiken een hoop energie, daar kun je niet omheen…

In de verte zag ik de in mijn ogen minuscule molens op de Nes naar Marken en beeldde me in dat zij 2,4 keer zo groot zouden worden. Naar mijn overtuiging zouden ze daar niemand tot last zijn, integendeel, de wereld zou door de komst hiervan weer een stukje schoner worden. Maar wellicht overdrijf ik nu en hebben de wetenschappers ook daar geen verstand meer van, iets wat de laatste jaren steeds vaker voorkomt op borrelavondjes…

 

Zo mijmerend rijdend beloofde ik mezelf min of meer bij thuiskomst een mooi gedicht te maken over de Nederlandse natuur, gewoon, omdat het kan. En al dwalend schoten mijn gedachten naar “iets over brede rivieren”, zonder dat ik er echt op kon komen wie ook al weer de dichter was maar anderzijds ik sterk besefte dat mijn moeder me meermaals vertelde dat dit het gedicht was waar ze destijds haar eindexamen MULO mee deed.

En daar maakten mijn hersens al fietsend overuren en kregen maar niet in beeld wie de dichter was en hoe dat gedicht ook alweer ging. Sorry mam, je hebt het me heel vaak verteld en ook moeiteloos de eerste twee strofen voorgedragen en na al die jaren zit alles in mijn geheugen-ladekast verstopt en kan ik de sleutel niet vinden.

Enigszins narrig hierdoor kwam ik thuis, opende de koelkast op zoek naar een natte versnapering en liet mijn oog vallen op een forse portie kip, de vogel die wel vaker in dode vorm mijn koelkast bevolkt, doch nimmer te prooi is gevallen aan de wieken van een windmolen, zoals tegenstanders mij graag willen doen geloven.

Neerploffend op de bank pakte ik het eerste het beste tijdschrift: “Be One With Nature”, de nieuwe naam van wat vroeger de “Panda” was, blad van het WWF. En op de eerste bladzijde die ik opensloeg schalden de mooie dichtregels van Marsman me tegemoet en was ik er even van overtuigd dat mijn moeder me zojuist de groeten deed.

 Want een ieder die gelooft dat alles om hen heen uit louter toeval bestaat leidt in mijn ogen een erg saai leven…

vrijdag 29 januari 2021

BADMEESTER

 


 

“Ervaar de Unieke Combinatie Van Rust en Muziek”. Een wit hoesje uit de CD-serie “Muziek en Natuur in Nederland”. Op de voorkant een paar verveeld rondlopende eenden van onbekende herkomst in een moerassig plasje water. Het zou de Peel moeten zijn, zo vertelt het opschrift mij verder.

Soms is toeval geen toeval en soms ook wel, ik laat dat altijd graag aan de fantasie van de lezer of luisteraar over. Feit is dat er een sticker op de CD zit waaruit blijkt dat deze eigendom was van ene “Andre Wiltens”, woonachtig aan de Bernhardlaan in Monnickendam.

Ander feit is dat ik deze CD net uit een doos vis op het moment dat ik 10 minuten eerder de overlijdensadvertentie las van Kees Andre Wiltens, de man die ik in mijn leven steeds tegenkwam op momenten dat ik hem niet verwachtte…..

De eerste keer was ik sowieso nog vol verwondering over ieder nieuw gezicht dat ik zag. Hem zag ik voor het eerst in het zwembad, gekleed in een blauw shirt en een witte korte broek, een gespierde, enigszins gebruinde man die er een beetje streng maar tegelijk ook erg vrolijk uit zag. Hij had een in mijn ogen bijna continue grote grijns op zijn, toen al, verweerde gezicht en hij deelde de lakens uit in het net (1971) opgericht Sportfondsenbad, de plek waar ik mijn eerste zwemlessen kreeg en uiteindelijk ook mijn A en B (met tegeltje) haalde. Of ik ooit les van hem kreeg kan ik mij niet exact herinneren, ik denk dat ik eerder een lieve zwemjuf had die dan weer onder zijn bekwame hoede viel.

Hierna verhuisde ik naar Suriname, deed daar een manhaftige poging ook mijn C te halen, wat werd afgebroken door onze verhuizing terug en ging vrijzwemmen en daar was hij weer, mijn (en ieders) Badmeester, soms vermanend sprekend tegen de wat grotere binkies die meestal ook deel uitmaakten van de vrijzwemmende zondagochtendfauna des zwembads.

Er was weinig rust in mijn jeugd, dus weer was daar een verhuizing, naar het pittoreske Hoofddorp dit keer. Het zwemmen aldaar ging vooral in de buitenlucht, het Haarlemmermeerse bos en af en toe de redelijk befietsbare zee bij Zandvoort.

In 1991 vond ik mijzelf ineens op het toneel, trachtend een acteur te lijken in een bloedstollend stuk, een thriller. Ik was de verre van overtuigende inspecteur van politie die trachtte een moord op te lossen die, zo leerde het publiek na ruim een uur, toegeschreven kon worden aan niemand minder dat Kees himself, ook badmeesters hebben blijkbaar duistere trekjes. Maar nee, onzin, Kees was een behoorlijk begaafd acteur bij toneelvereniging “De Brug” en ik was daar het net aantredende jonkie zonder veel levenservaring dat, om zich in te leven in zijn rol, zijn baard had laten staan, tot afgrijzen van zijn net aan de haak geslagen vriendinnetje met die hele mooie groene ogen (30 jaar later zit ze hier naast me dus zo erg kan het niet geweest zijn).

Op de repetities was Kees altijd goed aanwezig, vertelde mooie verhalen over zijn tijd als Badmeester en ging er prat op dat hij in het stadje nog steeds aangesproken werd met zijn oude titel. Inmiddels had hij, vermoed ik, een vrij hardnekkige rugkwaal opgelopen waardoor dat vak niet langer kon worden uitgeoefend. Mede daardoor liep hij ook nogal gebogen en, samen met zijn volle bos grijs haar, deed dat mij vermoeden dat hij al flink op leeftijd was. Ach…ik was zelf 23, alles boven de 30 leek me al rijp voor een bejaardenhuis….

Het theater-avontuur woei weer over, na 3 jaar, toen ik echt concludeerde iets te weinig talent te hebben om me zelfs staande te houden op het net-geen-dorps-toneel. Ik ging verder met mijn leven, de Badmeester, die overigens nog wel die grote grijns had maar nu met serieuze ogen, achter mij latend.

Er kwamen kinderen, drie stuks, ik begon een platenzaak en stond soms op de markt. Ineens dook hij op, mijn kraam passerend, mij calculerend achterlatend, want hij moest de 80 toch ruim voorbij zijn, 1991……25 jaar erbij….3 onthouden, tot de tweede macht…ja….echt heeeeel oud!!!! Hij liep er nog kranig bij, toch een effect van veel sporten in zijn jonge(re) jaren!

Weer sleepte het leven zich voort, een interval van vele dagen, met af en toe wat Feestdagen als hoogtepuntjes in een verder wat kabbelend bestaan. Vele mensen konden niet meer mee in mijn tijd, delen van mijn jeugd verdwenen onbeheersbaar steeds meer….hier een buurman, daar een oude melkboer, een moeder, een andere buurman, de mevrouw van de bloemenwinkel, de koster, een vader, een heel goede vriend, wat tantes en ooms……1971 werd steeds meer een jaar van herinneringen in plaats van personen.

En ineens was hij er weer….het werd me al verteld…en nu, net vanavond las ik de advertentie en zag de CD, dus is het echt waar: de Badmeester liet zich weer even zien, weer verwachtte ik het niet….

Kees, Badmeester….ik ga je CD-tje wel draaien dit weekend. Het lijkt me mooi. En het is bijzonder dat het uitgerekend nu voor me kwam liggen, als muzikale afsluiting van een sportief leven.

Het ga je goed!

dinsdag 16 juni 2020

ELSPEET MENNORODE, 2020.




Lang geleden, ergens eind jaren 20, werd er op de Veluwe, in Elspeet, een zogenaamde “vakantie-kolonie” opgezet. Deze was bedoeld voor mensen die wat minder te besteden hadden en daar waren er genoeg van in die tijd. Eén en ander was geïnitieerd door de Doopsgezinde Gemeenten in Nederland, van oudsher een kerk die wat meer de menselijke kant van het geloof aanhing.

Overigens werden soortgelijke huizen opgezet rond Steenwijk (“Fredeshiem”) en ook in Schoorl kwam een Doopsgezind Broederschapshuis.

Mijn oma en opa, Antje Huisman, anno 1899, en Jan Hus, 1898, besloten kort na de oorlog dat ook hun gezin (op dat moment thuiswonend bestaand uit 2 kleine meisjes, Annie en Dinie) wel eens mocht genieten van wat vakantie dus logeerden ze eerst een paar jaar bij een gezin aan de Vaassense Weg, dicht bij het huis maar na een paar jaar dus al snel in dat Broederschapshuis.

Het was, naar maatstaven van nu, best bijzonder en sowieso idealistisch opgezet: op het dak van de eetzaal stond een grote klok die ’s ochtens om half acht aangaf dat het tijd was om op te staan.
Aan het begin van iedere week werden de corvee-ploegen ingedeeld en kon het dus zijn dat je om kwart over 8 present moest zijn in de eetzaal om de tafels te dekken. Om half negen werd er dan ontbeten, vijf voor half was er weer een klok om dat aan te kondigen.
Daarna afruimen en eerst even een korte kerkdienst in het naastgelegen kapelletje (het kan trouwens ook andersom zijn geweest) en daarna kon ieder zijns/haars weg gaan.
Ditzelfde ritueel herhaalde zich bij de overige maaltijden, half één de lunch en half zes het diner en ’s avonds rond 8 uur weer een dagafsluiting in hetzelfde kapelletje. Er was ook wekelijks een doopsgezind predikant aangesteld als geestelijk leider van de aanwezigen, hoewel men buiten de corvee om zelf mocht weten wat men deed op zo’n dag.

Zo was het leven (en de vakantie) net als het dagelijks leven: veilig afgebakend, gestructureerd en in harmonie met elkaar.
Meer en meer mensen kwamen jaarlijks terug, herkenden elkaar weer, de twee oudste kinderen van mijn opa en oma en hun gezinnen vonden ook hun weg naar de Veluwe.

Opa overleed, erg vroeg, hij was 62, op de dag dat mijn moeder belijdenis deed. Oma bleef de jaren erna vrijwel jaarlijks naar Elspeet gaan. Mijn moeder ging soms mee maar had vanaf 1967 inmiddels een eigen gezin waarmee ze zelf vakanties ging houden.

Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan.
Begin jaren 70 gingen we toch weer een paar dagen ernaar toe. En nadat we uit Suriname terug waren gekomen zelfs nog 8 keer, van eind jaren 70 tot en met begin jaren 80.
Nog steeds klonk de bel van het huis, nog steeds hadden de tijdelijke bewoners corvee-dienst.
Wij niet, we waren zo gelukkig in “een huisje” te zitten die op het terrein stonden, afwisselend
“De Lariks” en “Brem 2” en “Brem 3” (er waren er 4). Maar de kinderen die kwamen, kwamen ook jaarlijks terug, net als wij.

Oma hield het vol tot 1983, daarna werd ze zo zwak dat ze niet meer meekon, tot haar verdriet.
De laatste keer was dus voor haar ook echt het afscheid van “haar Elspeet”.
Mijn moeder ging nog jaarlijks die kant op als het kon, samen met haar zusje Dinie en haar oudere zus Lies en (schoon-) zus Anna, het zogenaamde “zussenweekend”.
In 2002 overleed tijdens zo’n weekend plotseling tante Lies, 3 jaar nadat het jongste zusje Dinie ook al was gegaan. Tante Anna werd ook steeds slechter dus uiteindelijk had mijn moeder er ook weinig meer te zoeken.
Toch bleef de Veluwe roepen en uiteindelijk liet ze weten dat ze heel graag zou willen dat daar haar as verstrooid zou worden. En zo gebeurde, op 9 september 2018, mijn vader was erbij en bijna alle kinderen en kleinkinderen. Na afloop lunchten we op het terras van “Het Huis”, inmiddels “Mennorode” genaamd. Het was toch niet helemaal hetzelfde.
O zeker, de gebouwen staan er nog en zijn weinig veranderd als je door de modernere muren heen kijkt. Maar de sfeer is meer eigentijds “service-gericht”, de serveersters hebben het gebouw nooit gezien toen de mensen zelf nog hun koffie haalden en de borden op de tafels zetten.

Voor hen was dat in de vorige eeuw en dat stemt me wat melancholiek.

Maar tegelijk snap ik er alles van en gelukkig zie ik evengoed dat het terrein met liefde wordt beheerd, het ziet er keurig uit, het gebouw is gemoderniseerd maar niet vervangen en de mensen zijn vriendelijk te noemen.

Naar die mooie plek ga ik toe, met mijn gezin.
Een weekje Brem 3, het huisje is er nog, het geheugen, de gedachten zijn nog vrij compleet en het is dus nog altijd een plek waar ik ben met degenen die me lief zijn.

Een groet aan bijna 75 jaar Elspeet. Een plek waar velen een mooie tijd hebben gehad en hopelijk nog zullen hebben.


zaterdag 28 december 2019

MONUMENTJE



Ineens waren jullie er weer, heel even, in mijn gedachten.
Toen we wegreden stonden jullie ons, gearmd, na te zwaaien, achter het raam van het steeds donker wordende huis.

Al zeven maanden was er niet meer geleefd in het huis. Er was in gestorven, gehuild, opgeruimd, afscheid genomen, veel gepraat.

Derde Kerstdag 2019. Het mocht geen Kerst meer heten van Mark dus noemden we het een verjaardag. Zoals altijd kwamen we binnen in groepjes, Meike, haar vriend Ismaël en ik als eerste.
Er stonden dozen in de kamer, spullen die we hadden opgeruimd de voorlaatste keer dat ik er was. De grote achterdeur ging open en alles werd onder de mooie luifel gezet die twee jaar geleden nog opgehoogd en verankerd was. Onwillekeurig keek ik even in het schuurtje, de werkbank stond nog zoals op 15 mei, sindsdien niet aangeroerd. De grote tafel werd leeggeruimd zodat er borden op gezet konden worden. En toen gingen de lichten aan en begon het huis, voorzichtig, weer te leven.

Ik wond de klok op, iemand was het daar blijkbaar niet mee eens want één van de drie gewichten knalde van het haakje af, bijna mijn teen meenemend in haar tocht naar de aarde. Moest de tijd stilstaan? Ik vond van niet, de tijd gaat meedogenloos door, je kunt daar over treuren maar je kunt je ook laten meevoeren, de verrassende toekomst in.
Daar waren Astrid, Jelmer en Wietske en was in ieder geval ons gezin compleet. Er was een visschotel, ongekookte pasta, de vleesbroodjes van Ismaëls moeder, zoals die alleen ooit in Suriname werden gemaakt en nu dus weer opdoken in Oosthuizen, jammer, jullie hadden ze niet meer geproefd.
Annelies, Gerbert, Eline, Marieke, Mathijs, ze arriveerden, ook al met een Citroen Xsara, die dingen zijn besmettelijk. Vleesschotels, kipkluifjes, tulband.
De pasta moest gekookt maar het kookstel had het inmiddels laten afweten, gelukkig was daar de super-praktische buurvrouw Anja, het tafeltje van de grammofoon was van haar hand. Zij had in haar garage een één-pits inductie-plaatje liggen. Ja, zo’n garage, geen wonder dat ze het zo goed met haar buren kon vinden.
Als laatsten, tradities zijn mooi, kwamen Mark en Ron, eerstgenoemde nog onwenniger dan wij allen. Hij had dit huis al achter zich gelaten, dacht hij. Maar ja….een verjaardag…vooruit dan maar…..
Er kwam enige koelte binnen, de sfeer bevroor lichtjes. Maar iedereen ging dapper door, stoelen werden neergezet, pasta werd gekookt, borden werden gepakt, bestek en bekers lagen er nog, kaarsen werden aangestoken, muziek aan, Mozart, ja, de eerste warmte kwam binnen.

Er werd gegeten, gedronken, ontdooid, mensen deden hun best. Tussen alle gesprekken door hoorde ik haar ineens, heel zachtjes, belangstellend vragend hoe het met iedereen was. Wat nooit gebeurde: Mark vroeg hoe het met mij was. Ik vertelde hem een paar dingen en ineens praatten we met elkaar.

Het eten was lekker, een deel van de kinderen ging buiten spelen en er volgde ineens een hilarisch verhaal van Ron over een stinkende collega. Het grote licht ging spontaan aan, iemand meldde dat er meer leven was dan we dachten.
We voelden ons thuis, een familie, een mooie avond. Er was licht, vrolijkheid, eten, er werd gelachen.
Uiteindelijk naar huis, het was nu echt mooi geweest.
Even was het huis weer een huis van leven, van mensen, van liefde geweest.

Ja, jullie waren er weer, eventjes, in mijn gedachten.
En ook hier, voor eeuwig, gevangen in mijn letters.
Ik hoop dat jullie er ook van genoten hebben.

zaterdag 9 november 2019

POST VAN EEN "BAKKRA"



Ik vraag me al heel lang af waar mijn totale fascinatie voor dat Zuid-Amerikaanse land vandaan komt. Uiteindelijk heb ik er niet langer dan 2 jaar van mijn jeugd doorgebracht, niet eens de zogenaamde “formatieve” jaren (welke zijn dat trouwens?).
Ongetwijfeld kunnen psychologen het volledig verklaren. Ikzelf vermoed dat het ermee te maken heeft dat ik als onbevangen kind in een totaal onbekende omgeving terecht kwam waar letterlijk alles anders was: de omgeving, de mensen, de cultuur, ja, zelfs het onderwijs ging er heel anders aan toe dan ik gewend was.
Het bijzondere is bovendien dat ik destijds nog rondliep in een behoorlijk veilige versie van Suriname, een plek waar je als jochie van zeven zonder enig probleem op je fietsje de stad (nou ja, de buitenwijken) door kon rijden, waar niet heel veel criminaliteit was en waar de welvaart nog enigszins verdeeld werd onder de mensen. Met name dat laatste is na 1975 rap een andere kant op gegaan en nu leeft een fors deel van de mensen in veel diepere armoede dan voordien het geval was, waardoor sommigen vaker hun toevlucht zoeken tot crimineel gedrag.
Van je zesde tot je achtste levensjaar ben je bovendien enorm bevattelijk voor het leren van nieuwe dingen en dat is dus precies wat bij mij gebeurde: alles wat ik zag, meemaakte, rook en hoorde zoog ik op en zette zich vast in mijn geheugen, oproepbaar voor als ik eens een gedachtenreis wilde maken.
Zodoende ben ik tot op de dag van vandaag heel aardig in staat een virtuele reis te maken door de straten van Paramaribo anno 1975, vanaf de Waterkant de stad in, verder langs het standbeeld van Kwakoe, rijdend naar het Academisch Ziekenhuis waarvoor we linksaf sloegen richting de Gemenelandsweg, de geasfalteerde weg richting Uitvlugt, waar we woonden. Ik zie de supermarkt aan mijn linkerhand, rechts het winkeltje van Jacquelien, een kleine buurtsuper bestierd door een Chinese dame en dan de zandpaden op, de Gondastraat met daarin eerst rechts een huis waar ze drie honden hadden die beter niet het erf af konden komen als je aan kwam fietsen want het waren krengen. Verderop een stukje onbebouwde bush, links het rattenlijkje hangend aan de electriciteitskabel, de oude bananenbomen en dan uiteindelijk rechts de zwarte poort van de oprit onder ons rode Bruynzeelhuis op neuten.
Ook zie en hoor ik de omgeving van mijn huis, veel mensen die daar woonden en vooral ook hun honden, waarbij je wist welke OK waren en welke niet.
Het was een vrije tijd, je kwam om half één uit school, moest wat huiswerk maken en had dan de rest van de middag aan jezelf. Mijn zusje speelde vooral rond het huis, was nog te klein om zelf naar buiten te mogen en mijn broertjes waren sowieso nog babies.
Dat, mijn leven daar, heeft zich onuitwisbaar in mijn hoofd genesteld. In de jaren nadat we terug waren in Nederland speelde het in eerste instantie geen grote rol maar vanaf 1980, toen Desi Bouterse de macht greep, volgde ik alle nieuws uit het land op de voet.
Inmiddels zijn we jaren verder, zijn er moorden gepleegd door de regering, is er een totale guerilla burgeroorlog gevoerd in de binnenlanden, is Suriname economisch aan enkele afgronden geweest en is in het land heel veel meer corruptie dan eerder al het geval was. Maar het blijft Suriname, dat hele mooie land dat zo bepalend is geweest voor mij en mijn familie.
De vrienden die mijn ouders destijds hadden zijn vrijwel allemaal overleden of op zijn minst erg oud. En zo zit ik dus met mijn herinneringen, mooie herinneringen en paar iets minder mooie. Er zijn nog maar weinig mensen die deze herinneringen delen, ik kan ze hooguit vertellen aan andere die het horen willen. Komende tijd ga ik kijken wat ik allemaal naar boven kan krijgen uit dat hoofd van me. Ik word daarbij geholpen door vele oude brieven die ik vond in het huis van mijn ouders en wellicht mensen die me hun eigen herinneringen uit die jaren kunnen vertellen.
Uiteindelijk hoop ik het beeld uit mijn hoofd te kunnen herscheppen op papier, dat beeld van Paramaribo, stad aan de Suriname-rivier, in de laatste jaren dat de Hollanders er iets te zeggen meenden te hebben…

woensdag 7 maart 2018

STEM UIT EEN VER VERLEDEN


STEM UIT EEN VER VERLEDEN


Ineens was ze daar! Al meer dan 30 jaar had ik niets meer van haar gehoord. Het laatste wat ze tegen me zei was “ik hoop het jongen”, nadat ik haar had verteld dat het morgen vast beter zou gaan.

Tegen beter weten in trouwens…ik zag dat ze zich hopeloos rot voelde en hoopte eigenlijk alleen maar dat ze zich nog wat minder vervelend zou gaan voelen.

Ze was altijd al bij me geweest. Op me passend als mijn moeder er niet was of als mijn ouders een paar dagen erop uit gingen. Na een paar jaar ging dat niet meer, ze kon het niet goed meer regelen allemaal. Ze logeerde bij ons, onderin mijn stapelbed, ik lag in het bovenste. 
Ik heb nog een heel heldere herinnering aan een herfstdag, dinsdag 1971. Een bus die wegrijdt bij de Grote Kerk en rechtsaf slaat de snelweg op. E10. Mama en ik zwaaiend en zij terugzwaaiend, een beetje verdrietig dat ze weer ging.

Altijd spelletjes, het Mens-erger-niet met de dobbelsteen onder het koepeltje in het midden waar je op moest drukken heb ik nog steeds, nogal beschadigd maar ik heb niet de moed om het weg te gooien. Hart-herinnering met een gat er in. Lotto spelen wat ze steevast “kienen” noemde. Memory, waarbij ze maar heel zelden, steeds minder, van me kon winnen. En pesten met rode kaarten, de geur van vergeeld papier eraan gekleefd. 
Tot ik op een dag andere kaarten pakte en nog exact haar woorden weet: “Heb je geen andere kaarten? Deze benne zó dik!” Met dubbel “oo” eigenlijk want zo schreef ze het ook. Nog steeds.
Dat laatste weet ik pas sinds gisteren. Toen opende ik voor het eerst het doosje. Het doosje met brieven waarvan ik wist dat het bestond maar de waarde maar voor een deel kon bedenken. Onschatbaar. Dus.

De brieven waren geschreven door een jonge vrouw, 32, met 2 kleine kinderen, 2 en net 6. Ze was geëmigreerd naar Suriname, 7000 zeemijl van haar familie en haar moeder weg. En schreef direct op de eerste dag dat we daar waren een brief aan haar. Geen internet, geen snelle post eigenlijk. Suriname – Nederlands was echt de wereld over, in 1973.

Dus haar moeder ontving de brief pas 2 weken later en schreef direct een antwoord. Ook de antwoorden zaten in dat doosje. Ze zat bij haar jongste dochter in Roden, ging de volgende dag naar haar zoon in Tuindorp Oostzaan, het dorp waar ze zelf lang had gewoond. 
Ze was blij te horen dat alles goed ging, was benieuwd hoe het verder ging. Ze wist nog niet dat ze een jaar later zelf een paar maanden “over” zou komen, zij, die nog nooit verder dan vakantie in Elspeet was geweest.
En aan het eind van die brief hoorde ik haar ineens. Ze zei dat ze best ook eens in de Palmentuin wilde komen kijken. En…ze vroeg of ik al vriendjes had, of ik al spelletjes deed. En dat ik goed moest oefenen zodat we weer fijn samen zouden kunnen spelen als ik ooit weer in Nederland zou zijn.
Ja, ik hoorde het haar zeggen. Oma Hus. De liefste oma die ik ooit heb gehad.
Ik heb een schat in huis, een doosje met woorden die meer waard zijn dan het huis zelf….

vrijdag 25 maart 2016

EEN KOPPIG BIERTJE

 
 
 
 
 
 
Tiktik….tiktik……
Ik word wakker van het hinderlijke getik en doe mijn ogen open.
Het eerste wat ik zie is een bewolkte hemel, de takken van de bomen, zwanger van lente.
En daar….net onder de bovenste tak…zit hij: een mooie blauw-rode specht.
 
Er zijn erger dingen om mee wakker te worden, besluit ik.
Wel vind ik het hinderlijk dat er iets in mijn oor kriebelt.
Ik wil het wegslaan maar dat lukt me niet. Om de één of andere reden kan ik mijn armen niet bewegen. Ik wil opstaan, omhoog komen en zien wat het probleem is. Maar ook dat gaat niet.
Het lijkt erop dat ik totaal geen gevoel meer in mijn lichaam heb.
 
Ik denk na. Hoe komt het überhaupt dat ik midden in een bos wakker word? Ik ga mijn gangen na van de vorige avond. Ja, het was nogal op een drinkgelag uitgedraaid, die laatste avond voor…ja, voor wat eigenlijk??? Ik zie heel vaag mezelf zitten aan een lange tafel, bier loopt over mijn inmiddels flink onvaste handen en langs mijn kin. Toch slaag ik er nog in het meeste in mijn keelgat te doen belanden…
Mijn vriend Bolge ondersteunde me, dat herinner ik me nog… maar toen….
 
Het gekriebel in en aan mijn oor wordt onverdraaglijk. Ik hoop dat er snel iemand langs komt die wat hulp kan bieden. Ik probeer met mijn hoofd te schudden maar ook dat gaat moeizaam. Verder dan een heel klein beetje gewiebel kom ik niet. Toch lijkt het erop dat het gekriebel iets minder wordt.
 
In de verte hoor ik voetstappen. Mooi! Ik kijk in de richting waar ze vandaan komen. Aha….één van de meisjes uit het dorp, waarschijnlijk op weg om de was te gaan doen of zo. “Hee daar”, roep ik, “kun je me even helpen?” Eerst lijkt ze me niet te horen dus ik roep nogmaals. Ze kijkt om zich heen, de sufferd denkt dat ik op mijn voeten sta. “Nee, hier beneden!”roep ik dus.
Ze kijkt…ik zie haar ogen groot worden, haar gezicht bleek en dan…valt ze in katzwijm.
Ja, daar schiet ik natuurlijk niets mee op.
 
Ineens schiet het me te binnen! De reden dat we de vorige avond een gat in onze biervoorraad hadden geslagen was dat we de volgende dag, vandaag dus, vermoed ik, verwachtten dat we slag moesten gaan leveren met het legioen van Caiius Plinius, de Romeinse legeraanvoerder die zich voornamelijk bezighield met strafexpedities tegen ons volk. Tja, die dappere Romeinen. Een hoop wapengekletter maar tegen ons, strijders der Picten, konden ze echt niet op!
Desondanks was het altijd handig om enigszins ongeremd de strijd in te gaan en daar wilde enige gegiste vloeistof nog wel eens bij helpen…
 
We hadden ons nog voor zonsopgang verzameld op de heuvel bij de heilige stenen. De druïde had nog enkele inscripties gemaakt om genade af te smeken bij onze Goden en….toen….
 
Ik word gestoord door het meisje. Ze komt weer bij, kijkt warrig voor zich uit.
“Hee, weer wakker???” begin ik weer, vriendelijker dit keer, ik wil haar niet weer schrik aanjagen.
Ze kijkt me weer aan, vertrekt haar gezicht in een grimas en rent hard gillend weg.
Pffff….vrouwen….vermoedelijk zie ik er wat verfomfaaid uit, moet haast wel, gezien het feit dat ik nergens gevoel meer in heb. Het begint heel zachtjes te motregenen.
Erg irritant, het water loopt in mijn ogen. Ik knipper een paar keer en doe uiteindelijk mijn ogen maar dicht. Rond mijn haren voel ik de grond vochtig worden. Het is wel lekker dat er ook wat in mijn baard komt, ik heb ontzettende dorst!
 
Goed. Waar was ik?
O ja….de druïde dus, hij had ons allen beschilderd met de zwartblauwe krijgsverf. De moordlust stroomde door onze aderen, we zouden die Romeinen stuk voor stuk wel even de hersens splijten!
 
Mijn lange zwaard was vlijmscherp! Ik had er gisteren de hele dag op zitten poetsen en het geslepen tot het bijna niet scherper kon. De snijvlakken waren in staat dwars door boomstammen  te slaan alsof het verse broden waren.
Onze aanvoerder spoorde ons aan en we renden naar de plek waar onze legers elkaar zouden treffen en toen….
 
Ik hoor weer stemmen. Ik kijk door mijn wimpers, het gaat nog net zonder teveel last te krijgen van het water dat nu rond mijn hoofd ook steeds hoger komt, er klotst af en toe een straaltje mijn oor in, brrrrr.
 
Door het bos komen het meisje van daarnet en de druïde aanlopen, beiden duidelijk opgewonden.
Ze wijst en blijft stilstaan. De druïde lijkt te schrikken en komt dichterbij.
“Wel wel Brage, wat is er met jou gebeurd? “ vraagt hij.
“Misschien kunt u me dat vertellen, meester, ik weet alleen dat ik geen gevoel meer in mijn benen heb”. “Weet je het echt niet? “ vraagt hij, enigszins verontrust. “Kun je naar links kijken?”
 
Ja, natuurlijk, dat lukt wel. Ik kijk naar links en ineens…..
Weet ik het!
 
Ik rende achter mijn kameraden aan, een beetje hinkend, zoals gewoonlijk, mijn oude wond speelt een beetje op bij vochtig weer, vrijwel altijd dus…
Ik raakte dus enigszins achterop en…struikelde. Mijn zwaard, dat ik net had getrokken, om het lemmet mooi te zien schitteren in het ochtendlicht, sloeg tegen een tak en veerde terug. Ik voelde een felle pijn aan de zijkant van mijn nek en toen….niets meer.
 
Maar nu weet ik het.
 
Links van mij ligt keurig mijn zwaard, vrijwel ongebruikt vandaag. Daarnaast een lichaam. Ik zie de sandalen, de riemen, de grofgeweven stoffen. En de handen, die herken ik uit duizenden. Links ontbreken 2 vingers, een dronkemansruzie uit de tijd dat ik nog een jongeling was. Rechts een groot litteken over de rug van de hand. Ja, dat lichaam, dat is van mij. Alleen…het hoofd ontbreekt.
 
Ik doe mijn ogen dicht en bid dan maar dat de druïde echt zo’n wonderdokter is als hij zegt dat hij is.
Ik hoor hem nog zeggen: “Goed zo….slaap….dat is beter….”