dinsdag 31 juli 2012

29 Juli 2012, RD 79




Voor mij staat een klein jongetje,6 jaar, blonde haren, de angst voelbaar in zijn grote ogen.
Ik zie hem en merk ineens dat er geen professor Barrabas nodig is om een teletijdmachine te bedienen. Die zit opgesloten in het brein van ieder mens, ook het mijne.

Ineens sta ik daar zelf, bijna 40 jaar geleden, bovenop de steiger, voor de oranje boot van mijn oom, de RD 79. De steiger staat anderhalve meter boven het water, de stap is ongeveer 70 centimeter, in mijn beleving afstanden die te groot zijn om mij genoeg veiligheid te bieden. De zenuwen kriebelen in mijn buik en leggen een knoop in mijn zenuwbanen, waardoor ik verlamd sta, klein jongetje, blonde haren, grote ogen.

Daar is Papa. “Kom maar, Peter-Jan, ik geef je een hand.” Maar dat gaat niet, ik kan niet meer bewegen en sta, stuk levend trillend steen boven aan de loopplank. Grote armen tillen me op, ik doe mijn ogen dicht en…sta aan boord. Moedig doe ik een stap op het voordek. Zie je wel, ik durf best. Het grijze ijzeren dek voelt stevig onder mijn voeten en van stag naar stag stappend loop ik naar de rand, waarvan af je via een ijzeren opstap op het benedendek stapt. Ook dat is een enorme stap voor een zesjarige, maar gelukkig ligt daar geen water onder.

We gaan een dag zeilen op de boot van opa. Toen hij 6 jaar geleden overleed, werd zijn boot de boot van oom Ab, de broer van mijn vader. Sindsdien ligt hij op een vaste plek, vooraan in de haven van Durgerdam, de plek waar hij daarvoor ook al lag. De volwassenen lopen druk door elkaar en wij kinderen doen ons eigen kinderdingen. Ik duik even het vooronder in, een klein hok waar je links en rechts op matrassen kunt liggen met binnen ook nog een koelkastje, een eight-track-speler (hoewel ik toen nog niet wist dat dat ding zo heette) en een gasstelletje. En in een laatje soms een paar snoepjes, altijd fijn voor stiekem zoekende kinderhandjes. Helaas, vandaag niet.

Ik stap het dubbele houten deurtje door, weer aan dek en zie dat de andere kinderen, een neefje en nichtje, rechts op het dek zitten. Ik ga naast ze aan de reling staan, de motor, een oude T-Ford, draait inmiddels met een heidens, loeiend kabaal waar ik ontzettend de pest aan heb.

De volwassenen praten met elkaar op die volslagen onbegrijpelijke manier van praten die volwassenen hebben. Het klinkt allemaal vertrouwd omdat je de stemmen kent, maar de woorden zijn een brij die niet door je hersenen kan worden vertaald. “Hij pingelt een beetje, vind je niet?” “Ja, dat komt omdat ik laatst garmonella getankt in Schieduiven en volgens mij zat daar vuil in.” “O??? Maar heb je daarna je filters wel schoongeroggeld?” “Nee, want de parlefour van de plok maakte zo’n herrie dat ik dacht dat de grommert geschoten was.”
Nou ja….en zo verder…..
Gelukkig gaat even later de motor af en worden de zeilen gehesen, heerlijke stilte, bruisend kielzog, lichte golfslag, hoorbare zonnestralen. Ik sta aan de reling en kijk naar het opspattende water achter het zwaard dat aan de zijkant in het water steekt. Zelfs het altijd drukke hoofd van een zesjarige komt tot bezinning bij het zien van zoveel mooie rust.

Er staat een stevige wind en de boot gaat soms best schuin. Ik vind het een beetje eng, maar zie dat de volwassenen, Oom Ab, Papa en Tante Dick er geen moeite mee hebben. “Hij kachelt er lekker vandoor!” zegt mijn vader. “Ja, ik denk dat er wel een windkracht 4 a 5 staat, dus dat loopt wel lekker,” is het antwoord. “Moet je zien, daar heb je Pampus al!” roept tante Dick, die meestal wat moeite heeft met teveel stilte en dus altijd nog wat harder praat dan de rest van de familie Jong. Schuin naast ons doemt het eiland op met een hoop onduidelijk beton bovenop, een ruïne die wildernis geworden is. “Let je wel op dat je niet te dicht onder de wal komt”, roept iemand, maar het is te laat. De boot schokt hevig en ineens een flinke knal en een plons in het water. “Godverdomme, nou komt mijn mast ook nog naar beneden,”roept oom Ab. Er wordt druk door elkaar gepraat, we zijn wel los, maar de zeilen klapperen in de harde wind. “Omlaag die lappen” en daar worden de zeilen verder omlaag gehaald. En nu de motor starten. Veel gehoest, een hoop gerommel, maar er gebeurt na wat aanvankelijke klappen verder niets. Verderop komt een bootje aan: “Kunnen we misschien helpen?” roept iemand. “Nou, als je een slepie kunt geven tot de haven, dan zou dat fijn zijn.”
Terug in de haven is het laatste woord nog niet gezegd, er wordt hevig gediscussiërd tussen beide broeders, terwijl tante Dick haar best doet om uit te leggen dat we binnen 40 minuten al bij Pampus waren. Blijkbaar was dat heel snel…

(Flits!) Ik zie het jongetje staan en zeg: “Kom maar Jelmer, ik geef je een hand.” Hij doet aarzelend een stapje vooruit, maar blijft plotseling met een lichte trilling staan, afgrijzen in zijn ogen, het natte ravijn van anderhalve meter ziend. “Wacht maar”, zeg ik en stap aan wal, wend zijn blik af en til hem op. “Hou je maar goed vast”, zeg ik. Hij doet zijn ogen dicht en staat 2 seconden later op het voordek.

Mijn gedachten zijn bij hem. Zou hij later net zo’n tijdmachine in zijn hoofd hebben? En zou hij zich dan deze dag herinneren, de dag dat we nog één maal de boot van ome Ab, de oude vissersboot van overgrootopa Jong, de haven uitvoeren? De motor slaat aan, een hoop herrie. We kunnen jammer genoeg niet de zeilen erop zetten, daarvoor zijn de vallen te verrot en dus niet veilig. Ik kijk naar de huisjes, langzaam gaan we de haven uit, zoals dit schip dat al zo vaak heeft gedaan in de laatste 73 jaar. Links doemt het vuurtoreneiland van Engel op, rechts zien we nu Ijburg, op de plek waar opa destijds ook viste, onder de Diemer zeedijk. Ik zie de gaten in het dek, in de stalen “deken” die over de bun gelast is, de groene bankjes. Ik kijk naar mijn vader, die aan het roer zit met naast hem zijn oudste zus, tante Sjouke. Zij zijn de enigen die er nog bij zijn, deze laatste vaart. Ze zeggen niet heel veel. Boven het lawaai van de motor uit hoor ik de stilte, het geruis van het water, ik zie de pracht van het Ijsselmeer, de oude Zuiderzee. Na 10 minuten keren we om en varen langzaam terug naar Durgerdam, weer de rij huisjes, daartussen in de kapel en, naar het lijkt, ook de stompe toren van Ransdorp. Rans Dorp 79. Een lelijke ouwe smerige mooie rooie boot met een lang verleden, terug tot 1933.

Bijna was hij gebleven. Soms is verstand heilzamer dan gevoel.  Maar pijn doet het.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten