zondag 28 juli 2013

SURINAME, deel 2, allemaal beestjes...




Geheugen is een mooi ding.

Soms zitten er gebeurtenissen tientallen jaren ergens in een achteraf kamertje in je hoofd, wachtend tot iemand een deur opendoet.
Afgelopen week ben ik de donkere gangetjes achterin mijn hoofd eens binnen gegaan en vond een paar deuren waarvan ik niet meer wist dat ze nog bestonden. Deuren die heel lang geleden dicht gingen en bijna 40 jaar onder het stof zaten.

En ineens was ik daar weer: dat jochie van 6, 7 jaar, dat met zijn familie het avontuur aanging, emigratie naar een ver land. Natuurlijk, tevoren hadden we bij Bruynzeel een promotie-filmpje gezien over het land "Suriname", maar dat beperkte zich met name tot de houtkap en houtverwerking ter plaatse. Bruynzeel was 1 van de 2 pijlers waar de Surinaamse economie op dreef destijds. De andere was Suralco, het bedrijf waar bauxiet werd gewonnen voor de Amerikaanse vliegtuigindustrie (bauxiet is een grondstof voor aluminium).

Nadat we aangekomen waren in Paramaribo verbleven we eerst enige dagen in hotel Kersten, een filiaal van Krasnapolsky, in de binnenstad. Op aanraden van de chef van mijn vader gingen we echter al snel naar de Riverclub een luxe motel net buiten de stad, op de weg naar het fort Purmerend. Dat was sowieso al grappig in Suriname: een hoop plaatsnamen refereerden aan oude plantages, die vaak de namen hadden van Nederlandse steden en dorpen. Zo lag aan de overkant van de rivier Nieuw-Amsterdam, een eind verder de stad Wageningen en zelfs een districtshoofdstad, Groningen genaamd (hoofdstad van het district Saramaca).

Tegenwoordig is de Riverclub een "nachtclub", eufemisme voor een plek waar dames van lichte zeden hun vak uitoefenen. Destijds was het voor mij gewoon een plek waar Natasja rondliep, mijn vriendinnetje van 6, dochter van de eigenaar.
We reden er heen in een taxi langs de Surinamerivier. Inmiddels had ik in de stad al heel wat vergane glorie gezien, maar buiten de stad stonden, als respectabele dames op leeftijd, nog altijd de ooit glorieuze panden die hadden toebehoord aan trotse plantage-eigenaren die hun rijkdom ongetwijfeld hadden verworven door het lafhartige slavenstelsel, toen nog maar 110 jaar geleden.
Nu waren het echter op zijn best vaalgrijze houten gebouwen, waarvan de luiken mistroostig omlaag wezen, gerafeld hangend als borstelige wenkbrauwen.

De andere zijde van de taxi toonde de machtige Suriname-rivier, in mijn beleving als kind wel een kilometer breed (en het zal niet veel gescheeld hebben...), de overzijde gehuld in mysterie, daar ik er nimmer mensen kon onderscheiden, slechts kleine huisjes die wellicht de poortwachters der dood huisvestten. Mijn fantasie was ook toen al vrij levendig. Het water kwam tot ongeveer een 80 meter van de stuivende zandweg en bevatte veel, heel  veel, kleine gele balletjes.
Dit bleken sinaasappelen te zijn, niet de oranje die we kennen in Nederland, maar de zogenaamde “perssinaasappelen”, die in Suriname gewoon gegeten worden. Vrij zuur en een vreselijke puinhoop als je ze eet. Waar Nederland zich, toen al, collectief schaamde voor haar boterberg en melkplas, werden overtollige oogsten hier gewoon zonder meer in de rivier geflikkerd, aldus een paradijs creĆ«rend voor alle organismen die hier belang bij konden hebben.

De Riverclub was een stijlvol motel, vergeven van de kakkerlakken, 2 a 3 cm groot, die onderling wedstrijden deden wie de hoogste menselijke gilfactor teweeg kon brengen door ineens op te duiken achter een badkamergordijntje. Er was een mooi, schoon, zwembad, een vrij grote speeltuin met een flinke glijbaan en een bar met gemoedelijk personeel waar je gewoon kon vragen om wat drinken en dan kreeg je het gewoon. Ja, als 6-jarige kon ik hier wel aan wennen.
Alleen kreeg ik ’s avonds de schrik van mijn leven toen ik, op weg van de bar naar ons appartement, stiet op een forse gestalte, ongeveer reikend tot mijn knie, die mij de weg versperde. In de schemer zag ik dat het een dier was, maar kon er zo gauw even geen naam aan geven. Al gauw opende het zijn bek en sprak met flinke eerbiedwaardigheid en een fors volume: “BAAARRRPP”.
Aldus mijn kennismaking met het fenomeen “brulkikker”. Het waren amfibieĆ«n die zeker een 20 centimeter groot waren en die je op de straatweg nog wel eens in platte vorm tegenkwam.
Maar hier, in ons luxe motel aan de tropische rivier, vormden zij een deel van de natuurlijke habitat, samen met eerdergenoemde kakkerlakken, muskieten zo groot als je duim, libelles als een kinderhand en meer mooi insektengebroed.

Tevens werd mij op het hart gedrukt niet teveel in het hoge gras te vertoeven omdat daar slangen zaten en die konden giftig zijn. . Ja, Suriname is een kleurrijk land….
Toch heb ik er een paar mooie jaren doorgebracht, dankzij de aardige mensen, de toch nog aanwezige grandeur en de mooie natuur. En ja, ook de dieren werden een mooi deel van het dagelijks leven, hoewel soms enigszins irritant.

Suriname dus, een tot voor kort verstopte gang in mijn achterhoofd, maar al schrijvend komt er een soort toverwereld tevoorschijn. Ik ben echt erg benieuwd wat er achter de volgende deur zit…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten