Soms, als ik wat neerslachtig ben, denk ik aan die
rivier. Die fascinerend brede hoeveelheid snelstromend water uitmondend in de
Atlantische Oceaan. Dat water dat zich uitstrekte over ruim een kilometer en
waar de overkant een geheimzinnige bomenrij bevatte zonder verdere tekens van leven. Op kaarten die ik op school
zag, zag ik daar illustere plaatsen liggen als Albina, Moengo, Patamacca en
Fort Nieuw Amsterdam. Maar in mijn beleving was het slechts heel veel water met
aan de overkant het grote onbekende.
Toen we dan ook met onze Fiat 850 Paramaribo in reden,
langs de Palmentuin, langs het gouvernementspaleis en daarna langs fort
Zeelandia , om even verder linksaf de pont op te draaien, voelde ik me heel
even erg onzeker over de lengte van mijn verdere leven.
Er reden heel veel auto’s met ons de pont op, hij was dan
ook in mijn beleving erg groot, drie a vier rijen breed en met heel veel
drukte, Creoolse vrouwen met grote manden bij zich, Hindoestaanse mannen op
hard ronkende brommers, meestal oude Kreidlertjes, hier en daar wat
schoolkinderen, keurig in uniform, op hun fietsen en wij dus, Hollands gezin,
net aangekomen, in hun nog redelijk goed uitziende Fiat 850 tussen een hele
hoop Japans blik.
Maar ondanks dat de pont groot was, reikte hij niet,
zoals drs. P ooit een econoom liet vertellen, tot de overzijde van de stroom.
En dus was die overzijde nog een allemachtig eind weg en zag ik mij genoodzaakt
in te schatten hoever ik zou moeten zwemmen als de pont met al die auto’s om
zou slaan. De gedachte stemde me niet erg optimistisch…
De klep ging omhoog, de schoorstenen rookten, er klonk
een enorm kabaal uit de diepten en de kade verwijderde zich steeds meer naar
onveilige verten. Toch was het ook een mooi gezicht, de stad vanaf het water,
de witte toren naast het oude parlementsgebouw, verderop de bocht met de oude
stenen van het fort Zeelandia en rechts van de pont dan toch eindelijk een
beter zicht op dat geheimzinnige wrak dat midden in de rivier lag, gebroken in
twee stukken die dicht tegen elkaar aan lagen, een roestbruine hoop staal,
ongeveer zes meter uit het water oprijzend en waarin nog duidelijk de contouren
van een romp zichtbaar waren.
Op dit moment wist ik nog niet waar dit wrak vandaan was
gekomen. Een later bezoek aan fort Zeelandia leerde me dat het een Duitse vrachtscheepje
was geweest dat in de tweede wereldoorlog de Suriname-rivier op was gevaren,
juist met het doel daar tot zinken te brengen, om de rivier af te sluiten. Na
enkele weken werd het schip gesommeerd naar de kant te gaan, waarop de dienstdoende
Duitsers alle kranen opendraaiden (ze hadden de boel reeds geprepareerd zodat
het snel zou gaan) alvorens met een bootje van boord te gaan. Overigens
slaagden zij niet in hun opzet: doordat het schip precies midden in de rivier
zonk stroomde het water er aan beide zijden extra snel omheen, waardoor 2 diepe
geulen ontstonden en de rivier dus juist dieper werd.
Er hing een prachtige fotoserie in het fort waarop
duidelijk te zien was hoe het schip steeds meer slagzij maakte, alvorens zich
op haar zij te vleien in de donkere riviermodder, de witte stuurhut eerst nog
iets boven het water uitstekend, waarna uiteindelijk alleen de donkere romp nog
zichtbaar was, later door de tijd van een mooie vuilkoperen teint voorzien. En
daar lag het 28 jaar later dus nog steeds, een diepe indruk achterlatend in de
fantasierijke geest van een klein jongetje.
Al deze overpeinzingen zorgden dat de overkant al sneller
hier was dan ik had voorzien, Paramaribo onverbiddelijk de nieuwe overkant
makend. In een op onverklaarbare manier toch georganiseerde chaos vertrok de
veelkleurige stoet van het schip, zich verspreidend over de stoffige zandwegen
die leidden naar veel plaatsen waar ik nog nooit van had gehoord. Wij pakten
ons weer in onze kleine groene auto en vertrokken naar de linkerzijde, richting
Nieuw Amsterdam, in naam een oud fort, maar inmiddels was er “het
openluchtmuseum” gevestigd.
Dit was niet, zoals het Zuiderzeemuseum bij ons, een park
met een bepaald thema of tijdvak, maar weer een overzichtstentoonstelling van
wat Suriname gedurende de afgelopen 3 eeuwen, de tijd dat de Hollanders er
zaten, aan diverse volken en industrieën had gehad. In mijn hoofd zijn er twee
zaken blijven hangen, een mooi beschilderde hut van de indianenstam die hier
vroeger huisde en een piepklein stukje spoor met daarop een levensgrote
stoomlocomotief, bewijs dat men vroeger minstens gepoogd moet hebben één en
ander te mechaniseren. Uiteraard sprak laatstgenoemd vehikel meer tot mijn
verbeelding, want je mocht er in klimmen en aan wieletjes trachten te draaien,
hetgeen een vruchteloos gebaar bleek, want het apparaat stond er al ruim 50
jaar stil te wachten tot de oxidatie haar werk had gedaan. Vermoedelijk was het
een treintje geweest dat dienst had gedaan in het binnenland, waar rond Brownsberg
ooit enkele rijke goudaders waren gevonden die inmiddels grotendeels uitgeput
waren. Overigens is er de laatste jaren weer meer activiteit op dat vlak en een
flink aantal gelukszoekers is inmiddels weer bezig rond de berg (die eigenlijk
een heuvel is van een kleine 600 meter hoog).
Op de terugweg stopten we nog bij een Javaans eethuisje
dat mij kennis deed maken met het eten met je handen, niet zijnde patat. We
kregen het geserveerd op grote bananenbladeren en, los van het feit dat ik het
niet heel smakelijk vond, was ik ook erg onwennig over de etenswijze,
welopgevoed als ik was. Inmiddels is dit geheel veranderd en ben ik een groot
liefhebber van Javaans eten, maar dit terzijde.
Verder ging het, terug naar de rivier en terug naar de
overkant. De pont lag geduldig op ons te wachten, aanzienlijk minder druk bezet
dan op de heenweg en terwijl de stad Paramaribo in al haar pracht steeds
dichterbij kwam, de grote branden uit de jaren 80 en 90 hadden nog niet
plaatsgevonden dus het oud-koloniale aanzien vanaf de rivier was nog
ongeschonden, verzonk ik in gepeins, waardoor deze bewuste dag zich voor altijd
in mijn hoofd heeft genesteld.
Inmiddels zijn er dus branden geweest, is er een brug
gebouwd en zijn er meer scheepswrakken bijgekomen in de snelstromende
Surinamerivier. Ik heb echter na 1975 geen beelden meer in mijn geheugen,
waardoor het fungeert als een oud fotoboek met veel moois.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten