zaterdag 5 december 2015

DE SAGE VAN HET WITTE PAARD

DE SAGE VAN HET WITTE PAARD

Waar duist’re noorderwinden waaien
Op een ruige bergachtige top
Daar woonde eens een witte schimmel
Met de kolder in zijn kop

Niemand wist dat hij daar woonde
Men zag niets door de witte sneeuw
De enige die zich er aan stoorde
Was de koning zelf, de bergleeuw

Deze top is te klein voor 2 bewoners
Snoof hij, zijn adem vriezend in zijn baard
Een leeuw op een berg is vreselijk logisch
Maar niet zo’n potenbrekend paard

Dus Schimmel ga weg van hier!
Om nimmer meer om te keren
Mijn tanden zullen op je wachten
Mocht je het ooit eens proberen

De schimmel, heel bedroefd, knikte en ging
En langzaam daalde hij af naar het dal
Waar de mensen hem bespotten
Een wit paard, ja heus, een raar geval


Dreigend schimpten en scholden ze hem uit
Zelfs in de weiden voelde hij geen thuis
“Och, vond ik maar een nieuwe hoogte”
Om mij te herinneren aan mijn huis

Lopend door de grijze natte steden
Liep een heilig man in pak
Welhaast strompelend, deur tot deur,
Daarbij torsend een grote zak

Zijn oude voeten konden hem nauw’lijks dragen
Slof-slof-sloffend over straat
“Is dat niet de kindervriend?” Riep iemand
Die daar ginds zo langzaam gaat?

“Ach welja, maar niemand kent hem”
Zei een ander, rap van tong
Het is de man waarvoor ik vroeger
De zoetste wijsjes die ik kende zong

Maar nu wil niemand hem meer kennen
Want hij haalt niet meer de schoen
Zie hem daar eens zwalkend stumperen
Zonder ergens iets in te doen


Sint voelde zich machteloos verdrietig
Nee, deze oude dag had hij niet verwacht
Slepend klonken zijn pijnlijke voeten
Door de koude winternacht

Maar ineens, wat gebeurde daar?
Wat kwam daar nu door de bocht?
Het was een hevig bedrukte schimmel
Die nog steeds de hoogte zocht

Sint zei: zeg eens Equus
Want op school leerde hij ooit Latijn
Zou jij niet bijgeval het toeval
Mijn arme voeten willen zijn?

Dan gaan we samen op de daken
En klimmen vlug van huis naar huis
Zodat ik weer kinderen blij mag maken
Bij ieder kind in zijn of haar thuis

Sindsdien rijden zij tezamen
Nacht na nacht, het ontij voorbij
En kunnen alle kinderen beamen

Sint die komt, voor jou en voor mij.

zaterdag 31 oktober 2015

BOODSCHAPPEN


Enigszins gepikeerd, 9 jaar. Een jongetje met lange gouden krullen, hij wil graag de folders van de diverse speelgoedwinkels gebruiken om zijn verlanglijstje te maken. Hij is al goed bezig, heeft al diverse plaatjes uitgeknipt en opgeplakt. De collage die hij laat zien zal het erg goed doen in zijn schoen, de eerste nacht, daar is hij van overtuigd.
Maar nu..."ik vind het stom, van mama mag ik niet meer in de folders knippen omdat ze ze nog wil inkijken, maar er staat alleen kinderspeelgoed in, dat is helemaal niet voor haar!"
Mijn hart bloedt een beetje. Hij is vermoedelijk, nu nog, de laatste in zijn klas met een vast geloof. Ik zie hem zitten, grote blauwe ogen, een blik waar vol vertrouwen mee opgekeken wordt naar op zijn minst de plaatsvervanger van een light-versie van onze lieve heer.
Maar het wordt tijd, de festiviteiten naderen en een droom moet aan gruzelementen. Dus ik neem hem mee in de auto, een halfslachtige smoes over boodschappen doen. Op de heenweg nemen we de diverse benodigdheden door, deels vanwege mijn altijd falende kortetermijn-geheugen, gelukkig al haperend vanaf mijn vroegste jeugd, zodat ik me weinig zorgen maak. Zwalkend door de supermarkt neem ik me wederom voor deze iets meer te frequenteren zodat ik wellicht ooit alle kleinaria, zowel eetbaar als bruikbaar, punctueel zal kunnen localiseren. En besef tegelijk dat dit onbegonnen werk is daar bedrijfsleiders van supermarkten nu eenmaal wezens zijn welke uit de chaos der vroegste tijden zijn ontstaan en derhalve altijd zullen streven naar het opnieuw creeren van genoemde chaos. Dus staat iedere drie maanden de jam op een andere plek, worden de poffertjes in verpakking verplaatst van de broodwaren naar de bakproducten en de koffiemelk van de afdeling koffie naar de afdeling houdbare zuivelwaren. Van die kleine ergernissen, dus.
Terug naar het gangpad waar zich ooit de ingevroren kervel bevond maar nu slechts vierkante blokken spinazie en peterselie in ijskoude poedervorm mij aanstaren. Nee...de kervel is er niet. "Jelmer, als we zo in de auto zitten wil ik je iets vertellen, maar je moet me beloven dat je het niet aan de kleinere kinderen op school zult doorvertellen!"
Spanning in zijn glimmende ogen, ineens treedt hij weer een stapje meer naar binnen in de wereld der grote mensen, en hij weet het. We gaan de kassa door en stappen de auto in.
"Weet je waar Sinterklaas zijn cadeautjes vandaan haalt?" "Ja, natuurlijk, uit de speelgoedwinkel"......verkeerde strategie. "Maar soms wordt hij geholpen door ouders". Vol overtuiging klinkt nu echter: "Niks hoor, dat kan niet, ik weet nog dat jullie een keer thuis waren terwijl er cadeautjes werden gebracht!" Na nog wat heen en weer gepraat is hij er van overtuigd dat Sinterklaas alles betaald met bijdragen van de ouders maar uiteindelijk speel ik de laatste troef uit: "Sinterklaas heeft echt bestaan maar is heel lang geleden al dood gegaan en sindsdien spelen andere mensen dat ze hem zijn." Weliswaar doe ik de historie hier enig geweld aan maar ik vind dit een stuk romantischer klinken dan het gedoe van Thor en zijn witte zesbenige paard Sleipnir die in vroege Christendom-tijden door de clerus werd ingewisseld voor een heilige met een schimmel. Ik lees nogmaals zijn ogen en zie nu berusting.
Ergens doet dit me echt pijn. Nadat Pumba al niet echt bleek, de knuffels niet konden praten en Karel de dijkkabouter ook geen levend wezen was doch een verzinsel van zijn vader is ook deze laatste loopgraaf der eerste tien jaar verlaten. Een klein jongetje is hij niet meer, niet qua lengte maar nu is hem ook dat laatste restje vroege jeugd ontnomen.
En ik denk bij mezelf: "waarom is het ons eigenlijk niet geoorloofd onze illusies te bewaren, worden we uiteindelijk teleurgesteld in veel van onze medemensen en als het tegenzit zelfs in een aantal mensen die dichtbij leken, waarom, kortom, mogen we die heerlijke grote ogen die niets naars zien en alleen oog hebben voor de goedheid in mensen, niet houden en daarmee de aarde tot een paradijs maken.
Naast mij zit een grote jongen van 9, niet langer gepikeerd, maar begrijpend. Hij heeft de boodschap begrepen. Nog 1 jaartje meespelen dan deelt zijn kleine zusje in het begrip.
En ik? Ook ik zal niet meer in Sinterklaas geloven. En dat doet eigenlijk nog het meeste pijn.

zondag 23 augustus 2015

SURINAME DEEL 9 : AFSCHEID


Wederom de rivier. Een blinkend bruin-grijze watermassa die vlot stromend langs de witte oud-koloniale gebouwen op de kades trok. Niet geheel trouwens. Op de plek waar ik stond bevonden zich enkele grote loodsen en een paar hijskranen die jongetjes van 8 alleen in hun dromen zelf mogen bedienen.
Na 2 jaar gingen we, in 1975, terug naar Nederland. Dit had niets te maken met de onafhankelijkheid welke 3 maanden later zou plaatsvinden maar alles met de heimwee die zowel mijn moeder als ik hadden naar ons geboorteland. Het jaar ervoor was mijn oma nog langs geweest, met haar 75 jaar in die tijd een hoogbejaarde die daarvoor zelfs nooit uit Nederland was weggeweest, maar nu werd het dus tijd terug te gaan naar de familie.
Op de reis heen hadden we het vliegtuig genomen dus leek het mijn vader een mooie gelegenheid om terug met de boot te gaan. Die boot was de Ares, een klein vrachtschip varend voor de KNSM met faciliteiten voor een klein aantal passagiers.
Nu is het niet zo dat "klein vrachtschip" wil zeggen dat ik dat toen ook vond. In mijn beleving torende het schip honderden meters boven de kade uit, zoals het daar ongeladen lag. We hadden inmiddels een groot afscheidsfeest gehouden, de hond overgedragen aan de nieuwe baasjes en de auto verloot onder de werknemers van Bruynzeel en bivakkeerden de laatste dagen op het schip. Het was vakantie dus er hoefde verder niet zo veel.
Eigenlijk overtrof het avontuur van de boot mijn gevoelens van spijt over het loslaten van dit mooie land. Pas toen de boot daadwerkelijk losmaakte van de kant, de kade steeds verder weg leek te varen, keek ik nog een keer naar de stad die 2 jaar mijn thuis was geweest. Verder stroomopwaarts zag ik het rommelige terrein met daarvoor de houtvlotten uit de binnenlanden die eigendom waren van Bruynzeel. Dan verdere industrie en hallen waaronder die van de douane en de laad- en loskranen die aan "onze" kade hadden gestaan. Nog verder de markthallen en de pittoreske "Waterkant" van Paramaribo waarop het nu, 's ochtends vroeg, al vrij druk was met vooral rommelige wilde busjes en Japanse roestbakjes die door elkaar krioelden. Achter mij zag ik nog eenmaal het wrak van de Duitse boot liggen met erlangs wild stromend water. En aan de overkant het beginnend platteland.
We kwamen varend langs fort Zeelandia, het museum waar mooie kanonnen, een enge gevangenis en een hele grote zonnewijzer stonden. Erachter zag ik een glimp van (toen nog) het witte gouvernementspaleis, het grote hotel aan de waterkant en de Palmentuin, het stadspark waar ik een aantal keren gespeeld had.
Nu, 40 jaar later, besef ik dat ik vervolgens naar binnen moet zijn gegaan want na fort Zeelandia kan ik me niets meer herinneren, terwijl we nog langs de Riverclub voeren, het hotel waar we ooit enkele weken verbleven en langs de steeds wilder wordende natuur, de mangrovebossen en de stranden waar de schildpadden komen, naar de riviermonding toe. Maar wilde natuur is niet aan een jongetje van 8 besteed dus die tocht staat nog steeds op mijn verlanglijstje.
Het schip deed er een kleine 2 weken over om Nederland te bereiken, 2 weken waarin ik vriendschap voor het leven sloot met de 6-jarige dochter van de stuurman die ook meereisde (ik heb haar na het afscheid op de kade nooit meer gezien) en 2 weken die me altijd zullen bijblijven. Aan boord hadden we een klein zwembad vol zeewater. De eerste keer dat ik onder water zwom met mijn ogen open was meteen de laatste keer, het prikte verschrikkelijk. Het beste staat me nog bij dat ik op een dag, toen we de Azoren passeerden, op het voordek stond met mijn vader en er scholen vliegende vissen opdoken naast de boot.
In Nederland was het toen we aankwamen hoog zomer, ruim 34 graden, we hadden het gevoel dat we per ongeluk waren omgedraaid en terug gevaren. Alleen de palmbomen onbraken.
Mijn plek hier op school pikte ik snel op, leerde mezelf in zeer korte tijd plat Monnickendams spreken want in Paramaribo spraken we alleen Algemeen Beschaafd Nederlands en dat kan natuurlijk niet op een schoolplein en vervolgde mijn leven.
Deze herinneringen draag ik al 40 jaar mee. Misschien vind ik er nog wel meer als ik verder zou graven maar anderzijds: misschien vind ik in de toekomst wel nieuwe. Je weet maar nooit...

zondag 24 mei 2015

MIJN WATERLAND - MIJN VLAKKE LAND

EEN FIETSTOCHTJE

Zomaar een zondag, zomaar een fietstochtje. Enige jaren geleden was mijn fiets een soort houvast waar ik veel van af liet hangen. Als een volleerd jihadist probeerde ik met razend fanatisme iedere keer weer een paar seconden van mijn PR af te zweten, Mijn eerste beloning was een op en top nieuwe fiets, een Koga Miyata tourfiets, de eerste fiets ooit die me als gegoten zat. Mijn tweede beloning was een droomreis naar een ver eiland, een tocht die ik altijd zal meedragen. En dan was er uiteraard nog een droom-conditie, eentje die alweer 20 jaar achter me had gelegen maar die in de basis nog steeds aanwezig bleek.

Enfin...de fiets is er nog en het zonnetje werkte mee dus ik slingerde mijn been over het achterwiel en vertrok. De dijk beklimmend, de schittering van de Gouwzee tegemoet. De wind door mijn haren, de motorrijders bromden instemmend en mijn mede-weggebruikers waren allen mild gestemd, gezinnen met kinderen, rijdende haastklussen op smalle banden en zelfs mijn eigen banden zoemden tevreden in zachte kadans. Een fuut leerde haar kroost zwemmen en in de verte begaven ook de eerste waternimfen zich te water. Ligt het aan mij of zijn de kinderen van nu beter bestand tegen extreme temperatuurswisselingen? Of zijn de moeders (en tegenwoordig uiteraard ook vaders) minder bezorgd over alle microben die een koud lijf leken aan te trekken destijds?
Hoe dan ook, de wereld ontwaakte, mijn spieren rekten zich uit en deden waarvoor ze ooit geschapen waren: fietsen!

En: gedachten, eindeloos dwarrelend...

Soms, als het helder weer is, kan ik er niet onderuit: dan nestelt zich de Zuiderzeeballade in mijn hoofd. Ik zie dan de torentjes van Marken, Volendam, het Paard van Marken, de TV-toren van Hilversum en de onduidelijke bouwsels van Almere en zelfs Lelystad. En dan ontkom je er dus niet aan: "Aan den einder leit Emmeloord", ooit een Ijsselmeerhaventje op het eiland Schokland, nu een zielloze Vinex-wijk in de Noord-Oost-Polder.
Rechts van de dijk de met een flinke dosis fantasie eindeloze Waterlandse weilanden, hier en daar een laatste verdwaalde rietkraag van wat eens het trotse Goudriaankanaal had moeten worden, een aantal ganzen die, nog wel, aan de razzia's van de jagers zijn ontsnapt en de boerderijen, willekeurig neergeworpen door een reuzenhand.
Even uitwijkend voor een stel fietsende toeristen, te herkennen aan de rijwielen met rode bordjes voorop. Nee, ze nemen niet vaak gediplomeerd deel aan het verkeer maar compenseren dit met een mooie, hongerige nieuwsgierigheid naar onze streek en daarom houd ik van ze. Liever zie ik een slingerende Amerikaanse voor mij opduiken dan een bus vol luie bejaarden die richting de eeuwige Volendammer dijk koerst.
Voor de driesprong naar Marken ruik je het voorjaar in optima forma! In de winter is het patatkraampje namelijk niet open. Ervoor het geparkeerde blik van velen die niet zo gelukkig zijn hier dichtbij te wonen. Ik laat ze rechts en duik achter de dijk, op weg naar dat onduidelijke terrein dat ooit, in een verre toekomst, het huiselijk geluk moet gaan vormen van massa's "lekker-weg-in-eigen-land"-toeristen. Nu ligt er echter nog een moeras en camping Uitdam. Rommelig, maar de vlaggen klapperen altijd uitnodigend.
Dan Uitdam, ons kleine pareltje, als je een vliegje in je oog krijgt mis je het tijdens het wrijven, maar desondanks een dorpje waar een flink stuk scheepvaart- en visserij-geschiedenis ligt. Er doorheen rijdend vraag ik me altijd weer af waar nu die bakkerij heeft gestaan die destijds ook Zuiderwoude, Holysloot en de Poppendammer Gouw van hun dagelijks brood voorzag.
Rechtsaf richting Zuiderwoude. Een boerderij waar men ambachtelijk ijs verkoopt, glutenvrij! staat er ook nog bij.... In gedachten zie ik de boerendochter bibberend in de ijskelder van het huis met een netje in het ijs harken, zorgvuldig zorgend dat er geen gluut in achterblijft! Stel je toch voor dat de verwende Amsterdamse maagjes in aanraking komen met iets dergelijks...

De weidevogels trekken zich niet veel aan van het decor der hoge torens aan de Amstel. 's Avonds verlicht om vliegtuigen te missen, overdag slechts logge betonblokken. Grutto, scholekster, kievit en tureluur vechten om de aandacht, soms vol vederen majesteit poserend op een paaltje.
En heel soms, 1 a 2 keer per seizoen, verwaardigt de koningin der weide zich hoorbaar te maken en kun je, turend door de lucht, haar horen stijgen tot eenzame hoogte, jubelend, om zich daarna weer naar haar nest te storten, de leeuwerik, het mooiste geluid van de weilanden.

Het witte torentje van Holysloot schuift voorbij, het andere witte torentje van Waterland tegemoet, tot ik haar passeer. 1000 Jaar religie op een zandruggetje kijken op mij neer en ook hier ben je in een hoestbui doorheen. Gauw Gouw, de slootjes doen al jaren hun best om de veenweggetjes te bestijgen maar zijn daar al bijna 100 jaar niet in geslaagd. Kracht op de pedalen, eindpunt letterlijk in zicht, daar, naast het Spookhuis, hemelsbreed een kilometer ver.
Nog even een sprintje tegen de dijk op, de duistere stenen van het gemaal tegemoet, het sluisje over.

Het was een mooie rit, mijn hoofd was bepaald niet leeg maar zolang ik al rijdend deze beslommeringen zie en de conditie toch weer aangescherpt wordt ben ik een gelukkig mens.