zondag 24 april 2011

A Trip to Scotland, dag 4


Callander, Scotland….
Zoals zoveel plaatsen in Schotland blinkt dit stadje niet uit door zijn eeuwenoude gebouwen en indrukwekkende kathedralen. Het moet het meer hebben van de roemruchte verhalen over de McLarens en McGregors, waar Rob Roy de bekendste van was en de immer aanwezige strijd voor  vrijheid van de katholieke Schotten tegen de heidense protestanten uit Engeland.
Het is tevens de plaats die, in mijn ergste angstdromen, de poorten van de hel inhield, of in ieder geval toch de plek waar voorbij de highlands in de vorm van reuzen van ruim 1000 meter hoog oprezen uit de lieflijke omringende heuvels.

Toen ik dus die ochtend in Dunblane op mijn fiets stapte, na een copieus ontbijt, scrambled eggs, gegrilde bospaddestoelen, uitgebakken spek en drie glazen vers geperste jus d’orange (zo genoemd omdat mijn medelogees Fransen waren, de conversatie was dus wat gebrekkig) hoopte ik stilletjes dat het enigszins zou meevallen. De afgelopen dagen was mij duidelijk geworden dat ik geen carriere in de wielersport hoefde na te streven, althans, de bolletjestrui zou toch niet echt haalbaar zijn, gezien mijn geringe klimprestaties. Het afdalen ging daarentegen erg goed.
Het eerste stuk, tot aan Doune, ging voorspoedig. De weg ging licht omhoog, maar inmiddels was mijn klimconditie gedurende de voorgaande dagen hand over hand toegenomen, zodat het kleine stijgingspercentage me hoegenaamd geen moeite kostte. Doune bleek een piepklein stadje met gelukkig wel een kleine supermarkt, waar het dagrantsoen cola werd ingeslagen. Twee blikjes, voor als het suikertekort toeslaat. Mijn thermosbeker bevatte bovendien, zoals iedere dag, het equivalent van twee kopjes oploskoffie, dus ook rond 10 uur kon ik een shot cafeïne verwachten, als gebruikelijk.
Jammer genoeg was de supermarkt echter aan de rechterkant van de weg, tenminste, in de richting die ik uitging. Dit bezorgde me dus voor de tweede keer gedurende deze week verontruste blikken van Britse automobilisten die zich, terecht, afvroegen, waarom die stomme vastelander aan de verkeerde kant van de weg reed. Na 50 meter herstelde ik mijn fout, stak over, en reed links verder over de A84, richting eerdergenoemd Callander dus.

De omgeving waar ik mij bevond was licht bebost en belemmerde, gelukkig in mijn ogen, het uitzicht op de toppen waar ik later mee te maken zou krijgen. Halverwege Doune en Callander, op een truckersparkeerplaats bij een onooglijk hekje, parkeerde ik mijn fiets en pakte mijn koffie en een pakje sultanas, ik ben een gewoontemens en had 3 gezinsverpakkingen van die dingen meegenomen.
Gezien de, ondanks de vele bomen, enigszins mistroostige omgeving, geen uitzicht, drukke doorgaande weg, veel vrachtverkeer zag ik geen aanleiding om een SMS-je naar het thuisfront te sturen.
Enfin, aan alle mooie dingen komt een eind, zo ook aan mijn beker oploskoffie, dus toog ik weer op mijn stalen ros, schakelde naar de 27e versnelling en schoot de weg op, met 37 km per uur licht omlaag, met 17 km per uur licht omhoog enzovoorts.  En zo, langzamerhand, reed ik het bos in, waarachter volgens het kaartje, dat veilig onder het waterdichte plastic van mijn stuurtasje zat, de eerste bergen zouden liggen….

Aanrijdend op Callander viel het me al op dat de plaats qua bouwwerken weinig schokkends te bieden had. Wel was de omringende natuur erg mooi, iets wat blijkbaar door het stadsbestuur was gezien en overgenomen, getuige enkele fraaie parken die het centrum doorsneden.

Ineens…een bordje….met een fiets erop…en een wegwijzer richting Strathyre en Kingshouse, 18 en 22 mijl weliswaar, maar, vreemd genoeg, weg van de snelweg. Ik twijfelde. De hoofdweg waar ik op dat moment op reed bood niet echt ruimte voor inspiratie. Het was op deze hoogte de enige hoofdweg tussen de oost- en westkust van Schotland en dus overvloedig gevuld met vrachtverkeer. Ik nam toch maar de gok en sloeg linksaf, het stadspark in.  Het zonnetje brak door, de vogeltjes kwinkeleerden en het gemoed was optimistisch gestemd. Kwart over 11, donderdagochtend. Al gauw had ik door dat in ieder geval een deel van deze route populair was. Er reden mij diverse gezinnen met kinderen tegemoet, die klaarblijkelijk dit park ook erg mooi vonden.
Na enige tijd kwam ik bij een vreemdsoortige helling. Ik had iets dergelijks nog nooit gezien op een fietspad. De weg ging hier steeds 100 meter vrij stijl omhoog, waarna er een haakse bocht was (zeg maar een haarspeldbocht) en de weg weer 100 meter stijl omhoog ging. En dit een keer of 20, waardoor je in zeer korte tijd zeker 300 a 400 meter steeg. Al na de 4e bocht gaf ik het op, moest afstappen en vervolgde mijn weg te voet, het gewicht van mijn fiets met vijf fietstassen meezeulend. Boven aangekomen werd echter al snel duidelijk waar deze exercitie goed voor was. Het pad, dat aanvankelijk nauwelijks breed genoeg was voor twee elkaar passerende sturen, werd breed genoeg om een boswachtersauto te kunnen doorlaten. Voorts bleek, toen het struikgewas wat minder dicht werd, dat ik parallel aan de grote weg reed, maar dan zo’n 400 meter hoger en vrijwel zonder verdere hoogteverschillen, terwijl de grote weg duidelijk één lange rechte weg was met een hoop vals plat er in…En….oh…wanhoop!!! nog steeds kwamen mij gezinnen met kleine kinderen tegemoet fietsen, jochies van 6 op hun crossfietsjes voorop…..ik voelde me een beetje voor paal staan….dit waren dus de gevreesde highlands, keurige brede fietspaden met weinig hoogteverschil die op een mooie zomerse ochtend bedwongen konden worden door mijn zoontje van vijf. Tja…

Voort ging het, naar Lochearn en het eraan gelegen Lochearnhead. Een meer midden tussen de bergen waar het zomers blijkbaar aangenaam genoeg is om te zwemmen, getuige het restaurant met grote steiger aan het water. Ik bestelde een soep van de dag (ja, natuurlijk, tomatensoep), ging op het terras zitten en keek naar de waterskiërs die er overduidelijk les kregen gezien de spectaculaire vallen die er werden gemaakt. Terug maar weer, naar mijn hoog en droge fietspad, wederom via een zigzaghelling, maar ik raakte er al bedreven in. Onderweg kwam ik een stel Duitsers tegen die me vertelden dat ze de route naar het noorden volgden, richting Kilin. Deze route zou geheel over fietspaden gaan. Of mijn route, richting Crianlarich, ook fietspaden zou bevatten wisten ze niet. Dat werd mij later wel verteld door een medetourfietser van Schotse komaf. Die wist mij te vertellen dat het laatste stuk van die rit weer over de hoofdweg zou gaan, een zeer gevaarlijke weg, zo waren zijn opbeurende woorden…Daar ik echter jarenlang in Amsterdam heb gefietst, maakte ik me niet zoveel zorgen hierover.

Om 4 uur ’s middags draaide ik het terrein op van mijn slaapadres, een onooglijk stel barakken die er op het plaatje een stuk knusser uitzagen. Eén ervan was de mijne voor een nacht. Ik zette mijn fiets binnen en overdacht de zwaarte van mijn fietstocht tot nu toe….

Geen opmerkingen:

Een reactie posten