Denkend aan Holland
zie ik brede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan
(Hendrik Marsman)
De fiets, eindeloze bron van inspiratie. Sinds enkele weken heb ik de stoute sandalen weer aangetrokken en spoed mij op het wrakkige zadel gehesen langs ’s Heren wegen.
Zo ook vanmiddag, een mooie ronde, ruim 20 kilometer, beginnend bij de Grote Kerk van Monnickendam, de Monnickmeer in, langs de almaar verder verroestende oude autobus, voorzien van de grote antennes van een verstokt zendamateur, het bruggetje over naar Overleek.
Meteen over de brug een achteloos neergesmeten
elektrische fiets, ook wel “E-Bike” genoemd, vervoermiddel voor veelal lui
trappende pseudo-bejaarden. De bestuurster enige meters verderop, een mooi
veldboeket samenstellend en daardoor toch weer enige mildheid bij mij teweeg
brengend.
Verder ging het, het smalle fietspad door de weilanden, in de verte het verkeer op de provinciale weg en aan de einder leit Broek in Waterland.
Het was bewolkt, hier en daar zelfs dreigend naar regen,
dus vandaag waren de hordes autistische zelfbenoemde wielrenners in hun felle
lycra-pakjes teruggeworpen op de sportschool waar ze de hele winter niet uit
zijn gekomen.
De afgelopen zonnige weken kwam ik ze regelmatig tegen,
met verbeten blik hun stuurklokjes in de gaten houdend en verder nietsziend.
Jammer wel, want intussen vergaapte ik me aan diverse hazenpaartjes tussen het
gras, vele kieviten en een gelukkig weer iets toenemend aantal grutto’s en
tureluurs. Geluiden van al deze vogels, als mede de iets verlegener leeuwerik
vervolmaakten deze laatste symfonie der lente.
Maar vooruit, ieder zijn wijze om zich te ontspannen en die van mij is stomweg iets langzamer.
Het idee was om even uit te proberen hoe het inmiddels met mijn knie ging, deze had ik twee weken terug iets geforceerd tijdens een soortgelijke rit. Na Broek had ik dus richting Zuiderwoude willen rijden maar mijn knie, mijn gemoed en mijn conditie riepen in koor dat ik wel iets meer kon hebben dus vervolgde ik mijn weg via de Broekermeerdijk, richting Amsterdam-Noord, om vervolgens via de golfbaan af te slaan naar Zunderdorp en Ransdorp.
De argumenten van de protestanten leken solide:
landschapsvervuiling, te veel woningen in de buurt, slecht voor de vogels en ga
zo maar door.
Toch was ik blij dat ik de lelijke borden achter me liet
en de velden tussen Zunderdorp en Ransdorp inreed.
Er viel me daar rijdend echter iets op: richting
Amsterdam kijkend waren de weilanden werkelijk bezaaid met grote
hoogspanningsmasten, niet één lullig lijntje maar zeker vier combinaties die
allen voortsproten uit een aan de horizon staand rechthoekig gebouw, de
centrale van Diemen. En er schoot me door het hoofd: als nu de plaats van deze
hopen oud ijzer zou kunnen worden ingenomen door een paar fiere
wiekendragers….zou dat dan echt zo lelijk zijn??? Er stond in de verste verte
geen woning in de bewuste velden dus in die zin zou dat niet meer last
veroorzaken dan deze masten.
Verderop zag ik het in het Ijsselmeer geplompte Ijburg,
dat naar men zegt tot minimaal dubbele omvang zal worden uitgebreid.
Natuurlijk, de mensen leven daar en moeten ook wonen.
Maar ze verbruiken een hoop energie, daar kun je niet
omheen…
In de verte zag ik de in mijn ogen minuscule molens op de
Nes naar Marken en beeldde me in dat zij 2,4 keer zo groot zouden worden. Naar
mijn overtuiging zouden ze daar niemand tot last zijn, integendeel, de wereld
zou door de komst hiervan weer een stukje schoner worden. Maar wellicht
overdrijf ik nu en hebben de wetenschappers ook daar geen verstand meer van,
iets wat de laatste jaren steeds vaker voorkomt op borrelavondjes…
Zo mijmerend rijdend beloofde ik mezelf min of meer bij
thuiskomst een mooi gedicht te maken over de Nederlandse natuur, gewoon, omdat
het kan. En al dwalend schoten mijn gedachten naar “iets over brede rivieren”,
zonder dat ik er echt op kon komen wie ook al weer de dichter was maar
anderzijds ik sterk besefte dat mijn moeder me meermaals vertelde dat dit het
gedicht was waar ze destijds haar eindexamen MULO mee deed.
En daar maakten mijn hersens al fietsend overuren en
kregen maar niet in beeld wie de dichter was en hoe dat gedicht ook alweer
ging. Sorry mam, je hebt het me heel vaak verteld en ook moeiteloos de eerste
twee strofen voorgedragen en na al die jaren zit alles in mijn geheugen-ladekast
verstopt en kan ik de sleutel niet vinden.
Enigszins narrig hierdoor kwam ik thuis, opende de koelkast
op zoek naar een natte versnapering en liet mijn oog vallen op een forse portie
kip, de vogel die wel vaker in dode vorm mijn koelkast bevolkt, doch nimmer te
prooi is gevallen aan de wieken van een windmolen, zoals tegenstanders mij
graag willen doen geloven.
Neerploffend op de bank pakte ik het eerste het beste tijdschrift: “Be One With Nature”, de nieuwe naam van wat vroeger de “Panda” was, blad van het WWF. En op de eerste bladzijde die ik opensloeg schalden de mooie dichtregels van Marsman me tegemoet en was ik er even van overtuigd dat mijn moeder me zojuist de groeten deed.