Vochtige warmte was het wat ons omringde boven op de
Brownsberg. Omringd door honderden vierkante kilometers oerwoud van het
Amazone-gebied en een enorm stuwmeer waar ergens, in de verre diepte, nog de
kerken stonden van vele dorpen welke verzwolgen werden voor de behoefte aan
energie in deze diepe binnenlanden. Stilte.
Ver weg klonken de spookachtige koren der brulapen en
verder was de natuur nooit zo dichtbij geweest als hier en nu. Plotseling enig
geritsel achter ons. Er kwam een tweetal ons onbekende mensen die naar
hetzelfde betoverende uitzichtspunt waren geklommen. Ze groetten kort en gingen
achter ons staan, eveneens overweldigd door de schoonheid van het land. Tot één
van hen sprak: “Ja, zo’n uitzicht hebben we in Monnickendam niet….”
Kortom, het maakt niet uit of je ruim 7000 zeemijl en
zo’n 600 km oerwoud overbrugt….Waterlanders kom je echt overal tegen!
Onze tweede vakantie in Suriname was dus naar Brownsberg
gegaan, iets wat men tegenwoordig een “resort” zou noemen. Toen waren het
gewoon nog een paar huisjes, welke door Bruynzeel waren neergeplant voor hun
personeel. Je moest erheen rijden via dezelfde roodstoffige bauxiet-wegen welke
ons eerder naar Blakkawatra hadden gevoerd, alleen was dit nog een stuk verder.
Zo’n 100 jaar eerder (en trouwens ook 30 jaar later) was er rond Brownsberg een
levendige gemeenschap van goudzoekers en andere mijnwerkers welke het vlekje
“Brownsweg” (onderaan de berg) en zelfs een veel te duur spoorlijntje hadden
aangelegd. Om de berg lagen een flink aantal inlandse dorpen, normaal gesproken
goed verstopt tussen het dichte geboomte.
Begin jaren 60 was echter de regering begonnen met het
bouwen van de enorme dam bij “Brokopondo” (kapotte brug), waardoor de bewoners
van enige tientallen dorpen hun heil, al dan niet onder zachte doch dwingende
aandrang van enige overheidsdienaren, elders moesten zoeken. Er is enige jaren
terug een hele mooie documentaire over dit enigszins trieste verhaal gemaakt,
waarin oud-bewoners vertellen over de mooie plek die ze moesten verlaten.
Onze oude, groene, rood-bestofte, Fiat 850 sleurde zijn
last, 2 volwassenen, 2 kinderen en een hoop onbestemde rotzooi op het dak, de
berg op. Deze berg had overigens een maximale hoogte van 600 meter, maar hier
en daar angstwekkend steile hellingen en uiteraard onverharde wegen. Daar van
enige vangrail of wat dan ook geen sprake was, zat in de groene auto een groen
jongetje van 7, dat met erg veel hoogtevrees hoopte dat zijn vader zijn roer
recht zou houden.
Bovenaan gekomen zag de wereld er al een stuk zonniger
uit, temeer omdat de tientallen meters lange bomen niet boven de top uit
kwamen. Vanaf het plateau bij de huisjes was er een fantastisch uitzicht over
het enorme van Blommensteinmeer, zoals het Brokopondostuwmeer toen nog gedoopt
was, genoemd naar de ingenieur die als de kwade genius achter de waterplas werd
gezien. Duidelijk waren nog de vele resten van woudreuzen te zien welke weliswaar
de strijd met het water hadden verloren, maar desalniettemin zorgden voor een
spookachtig staketsel van gedenkmonumenten.
Ik vond het fascinerend, dat meer in de diepte, maar
mocht er niet op eigen gelegenheid heen, omdat de weg omlaag erg stijl was en
we nu dus wel in dat deel van de jungle zaten waar er tenminste een kans was
dat je oog in oog zou komen te staan met een jaguar of een anaconda. Bovendien
is een verdwaald jochie van 7 in de jungle niet iets waar iedere ouder op zit
te wachten, dus moest ik wachten tot we met zijn allen gingen.
Dat deden we dus de volgende dag, althans, toen liepen
we, deels bewegwijzerd, over paden in neerwaartse richting naar de Mazaronival.
Hoewel…paden….het waren veelal in de bush neergelegde boomstammen waar we overheen
glibberden, soms was er een kleine leuning, maar meestal ook niet. Mijn zusje
redde het niet helemaal en werd een flink deel van de tocht door mijn vader
gedragen, hetgeen hem de dagen erna forse spierpijn opleverde. Bij de val
aangekomen had ik eigenlijk zoiets verwacht als een razend gebulder en een muur
van water als van de Niagara-waterval. Het bleek echter meer een steil
rotswandje waar het vanaf stromende water net het niveau “sijpelen” was
ontstegen. Inmiddels waren we echter zodanig verhit geraakt dat enkelen zich
enige stappen in het kleine meertje waagden, niet te ver echter, want het water
was toch fors kouder dan de tropische buitenlucht.
Naar boven ging het weer, het was een fors stuk, maar de
spanning van het lopen door een écht oerwoud zorgde toch dat ik het vrij
moeiteloos volbracht. Her en der wees mijn vader me op diverse soorten tropisch
hardhout waar tegenwoordig houthandels fortuinen per kubieke meter voor zouden
neertellen. Gelukkig is een flink deel van het Surinaamse regenwoud inmiddels
beschermd natuurgebied, maar toen hoefde dat nog niet…
De volgende ochtend was ik vroeg op en ik besloot
andermaal naar het uitzichtpunt te rennen. Ik was inmiddels vertrouwd met de
gehele directe omgeving van het kleine vakantiepark, was zelfs, tegen het
bindend advies mijner ouders, al een eind richting het meer gelopen op mijn
omzwervingen, iets wat ik mijn moeder nimmer heb verteld (bij deze, mam). De
weg naar het punt ging voor een flink deel over een pad onder dicht geboomte,
waardoor je in het halfduister liep. Op een bepaald moment zag ik een tak op de
weg liggen en dacht nog eroverheen te stappen. Op het laatste moment zag ik de
tekening op de tak. Het was een polsdikke slang.
Ik heb niet afgewacht of deze levend dan wel dood was,
maar vestigde ongetwijfeld records waar het het doordringen van dichte jungles
op weg naar de bewoning betrof. Daar aangekomen leek het me wijs niet teveel te
vertellen, maar de dagen erna bleef ik een stuk dichter bij de huisjes dan
normaal.
Het is vreemd: ik heb in mijn hele leven tot op heden
slechts een dag of 4 a 5 doorgebracht op deze plek, in de jungle van Suriname.
Maar tot op de dag van vandaag is mij de fascinatie bijgebleven van het enorme
meer, de kale boomtoppen die erbovenuit staken en de haast intimiderende
schoonheid van de mij overweldigende natuur. Zoveel groen als ik daar heb
gezien ben ik sindsdien nooit meer tegengekomen en alleen al dit uitzicht zorgt
zelfs nu nog voor een voortdurend milde heimwee naar dat land dat ooit mijn
woonplaats was.