vrijdag 23 december 2011

EUROPEAN FATHER


I grief
My 8 year old daughter lying in a ditch on Haïti
Her eyes closed, just asleep
So beautiful, so beautiful
And so very broken
Therefore, I grief

I grief
My 4 year old son crying in a hospital in Gaza
A soldier didn’t mind
So very sad,  so very sad
Not playing, forever
Therefore, I grief

I grief
My 2 year old daughter dying of AIDS in Africa
Given by her mother
O, so fragile, o, so fragile
A life without a bloom
Therefore, I grief

O Lord
Please be a better father than I have been
And let them play
Forever, forever
In your garden of angels
Amen

woensdag 8 juni 2011

A Trip To Scotland, Dag 7 t/m 13




Zaterdagmiddag, 12 uur. Een wit strand. Een azuurblauwe zee. Zwarte sneakers. Met een geruite voering, dat dan weer wel, ter verhoging van het authentieke Schotlandgevoel.
Zittend tegen een donkere rots merk ik dat mijn telefoon geen bereik heeft. Ik sta op en ga op de rots zitten en…pling!....nu heb ik wel bereik, zij het zwak. Klaarblijkelijk heeft het eiland Iona geen eigen antenne en moet het bereik komen van het 1 mijl aan de overkant liggende eiland Mull.

Ik was die ochtend al vroeg aanwezig in het dorpje Fionnphort, teneinde de pont te nemen welke mij naar Iona zou brengen, voorlopige eindbestemming van mijn fietstocht. Wat ik daar aan zou treffen, daar was ik nu toch echt benieuwd naar. Ik had mij ingeschreven als gast bij de “Iona Community”, volgens de website een oecumenische gemeenschap welke in 1938 is opgezet door een pater, genaamd Macleod. In eerste instantie was het een opleidingsplek voor priesters en het doel was het weer opbouwen van de zwaar vervallen 13e eeuwse abdij, welke op het eiland stond. Hiertoe werden werklozen aangetrokken uit o.a. Glasgow, welke werden uitgenodigd te verblijven in de community tegen kost en inwoning en intussen de boel op te bouwen.

Toen uiteindelijk de abdij weer stond konden ook anderen deelnemen aan de spirituele bijeenkomsten die door de Community werden georganiseerd en heden ten dage is dus iedereen, ongeacht zijn of haar geloof welkom om gedurende een week in groepsverband een eigen “community” te vormen.
Ik weet het, het zal sommigen wat al te dwingend in de oren klinken en ik zelf was in eerste instantie ook zeer sceptisch en heb dus tevoren enige zeer kritische vragen gesteld welke eigenlijk neerkwamen op: “Jullie zijn toch geen sekte hé?” De antwoorden waren echter dermate geruststellend dat ik dus op zaterdagmiddag 12 uur met een rustig gemoed op het witte strand zat.
Overigens had ik, wellicht om toch een gezond tegengeluid te krijgen, mij op deze tocht laten vergezellen door het mooie boek uit 2007 van Herman Vuijsje “Tot hier heeft de Heer ons geholpen”. Vuijsje, die eigenlijk socioloog en tevens overtuigd atheïst is, beschrijft hierin waarom volgens hem het onontkoombaar is dat het westen en Nederland in het bijzonder binnen 100 jaar zonder kerk zullen zitten en welke invloed het afnemend Godsbesef heeft op de moraliteit binnen onze samenleving.  Een verhelderend boek, waarin ook en passant de laatste eeuwen religie onder de loep worden genomen.
Kortom: een verblijf bij de Iona Community kan zeer verfrissend werken, indien je even wilt loskomen van de jachtigheid en negativiteit  welke, met name in ons land, alom aanwezig is. Het is, zo wordt echter gewaarschuwd, geenszins een retraite, er wordt wel degelijk een actieve rol van een ieder verwacht. Mij deed het nog het meest denken aan het Doopsgezind Broederschapshuis waar ik vroeger met mijn ouders veel kwam. Er werden bijvoorbeeld corveeploegen ingedeeld. Ik was gelukkig genoeg om bij de ontbijtploeg te zitten. Dit had tot voordeel dat je zodanig vroeg moest opstaan (rond half zeven) dat je in ieder geval zonder meer één van de vier douches (op 45 personen) kon gebruiken, zonder haast maken.
Vervolgens moesten de tafels gedekt worden, de toast bereid (gelukkig machinaal) en aan tafel werd je geacht je mede-disgenoten te bedienen. Maar daarna….vrijheid, blijheid.
De verdere activiteiten waren dus facultatief, maar ik besloot aan zoveel mogelijk mee te doen. En dus togen wij gezamenlijk allen na het ontbijt naar de abdijkerk voor een dienst van 20 minuten, gingen mee op excursies over het eiland en naar het nabijgelegen eiland “Staffa” , alwaar “Fingals cave” in 1829 de inspiratie vormde voor Felix Mendelssohn Bartholdy om zijn Hebriden-ouverture te schrijven. Onderweg werden verhalen verteld over het ontstaan van de gemeenschap op Iona en de abdij, welke uiteindelijk terugging tot de 7e eeuw, toen St. Columba, een Ierse koningszoon, hier landde en het eerste klooster stichtte.
Mijn medebewoners waren vogels van zeer diverse pluimage. Natuurlijk was er de onvermijdelijke groep Nederlanders, welke soms nogal eens de neiging had om in het Nederlands te converseren, hetgeen door mij steevast in het Engels beantwoord werd. Verder uiteraard een grote groep Britten, maar ook Duitsers, Australiers, Amerikanen en zelfs een paar mensen uit Zambia die aldaar iets soortgelijks wilden opzetten. Allen hadden echter dezelfde nieuwsgierigheid en belangstelling voor elkaar gemeen, een eigenschap die je nog maar weinig tegen lijkt te komen. Ik voelde me daar al heel snel thuis, ondanks het feit dat ik de dagen ervoor fluitend alleen op mijn fiets had doorgebracht.

Wat mij vooral opviel was dat de diensten, naast die van de ochtend was er ’s avonds een sluiting, welke ook 20 minuten duurde, zo’n relatief licht karakter hadden. Hier in Nederland kreeg ik nogal eens wat zwaarmoedige verhalen over me heen. Nu ben ik zacht gezegd niet zo’n trouw kerkganger, maar had in mijn jeugd verkering gehad met een domineesdochter, dus had toch één en ander gezien en gehoord.
 Op Iona zat echter hier en daar een gezonde dosis, ik zou haast zeggen, Python-iaanse humor in de diensten. Zo werd één der diensten geleid door de kok, welke in het dagelijks leven hoogleraar voedingsleer bleek te zijn. Van haar kregen wij, zittend in de kerk, de opdracht te roepen welk produkt we het lekkerst vonden. Haar verhaal was vervolgens een parabel waarin ze het geloof gelijktrok met het samenstellen van een gerecht. Het klonk wel lekker. En tot slot barstten wij allen uit in een gezang ter ere van het eten, waarvan de tekst werd gezongen op een bekende wijs van Gilbert & Sullivan.
Aan het eind van de week kon ik vaststellen dat er een aantal mensen bijgeschreven konden worden in “mijn vriendenboekje”, hetgeen bijzonder mag heten na een zo korte tijd samenleven.
Doordat we echter gedurende die week echt samen leefden, was er al gauw een behoorlijke band.
Voor mij was dit gedeelte van mijn reis vooral een opluchting omdat ik er achter kwam dat er wel degelijk mensen in de wereld bestaan die nog geloven in een maakbare toekomst, die positief staan ten opzichte van anderen en die zich betrokken voelen bij wat er in de wereld gebeurt. Een verademing, wetend dat in diezelfde periode in Nederland een regering werd gevormd die voor alles staat wat het tegenovergestelde hiervan is.
Tot slot stelde ik mezelf de vraag: “ben ik nu geloviger en/of religieuzer geworden door mijn verblijf op Iona?” Ik kan meneer Vuijsje enigszins geruststellen. Hij krijgt van mij enerzijds gelijk, doch ik ben mij wel bewuster geworden van mijn mening omtrent het al dan niet bestaan van een God en/of hogere macht. Wat deze mening is, laat ik aan u. Ik kan slechts zeggen: “Blijft u verwonderen!”

zaterdag 21 mei 2011

A Trip To Scotland, Dag 6



Mannen met  hamers kun je overal tegenkomen, maar ik had er toch niet één verwacht op het eiland Mull, een eiland westelijk van het Schotse vasteland, op een druilerige dag ergens in augustus.
En toch ben ik nimmer zo blij geweest met een kleine neringdoende in the middle of nowhere, om mij te helpen aan mijn zéér langverwachte shot cola….

’s Ochtends reed ik, na afscheid te hebben genomen van de aardige dame waar ik overnacht had, de laatste 8 mijl in de richting van Oban, havenstad in het noordwesten van Brittanië en vertrekplaats van veerboten naar de binnen- en buiten-Hebriden.
Aldus  op mijn stalen ros gezeten ging ik, andermaal links rijdend, de weg naar de havenplaats op en bereikte deze na niet te veel moeite, waarna ik al gauw ook de terminal vond van de diverse veerboten. De boot vertrok een uur later, hetgeen mij nog even de tijd gaf het stadje nader te bestuderen. Een leuk plaatsje met een kleine haven, maar toch wel met enige allure vanwege het feit dat het een zeehaven betreft. De kade is een allegaartje van negentiende eeuwse gebouwen waarin een grote verscheidenheid aan winkeltjes zit, met name een flink aantal juweliers, want deze streek blijkt rijk te zijn aan zilversmeden die zich met name bezighouden met het ontwerpen van sieraden met diverse Keltische en vroeg-Christelijke symbolen. Mooi! Geen filialen van winkelketens, hetgeen betekent dat de vermaledijde projectontwikkelaars dit plaatsje nog niet gevonden hebben. 

De boot bleek een slag groter dan “onze” boten naar Texel en Terschelling, met een echt Roro-dek.
Aangezien ik dit tijdens mijn vaart naar Newcastle ook al had meegemaakt, wist ik wat me te doen stond. Aanwijzingen volgen van de verkeersregelaars en vervolgens ergens achteraan mijn fiets met een paar riemen vastsjorren aan de daartoe bevestigde beugels. Daarna de boel achterlaten (dit ruim was gelukkig bewaakt, op de boot naar Engeland werd mij aangeraden ál mijn bagage mee te nemen) en vele trappen op naar het bovendek.
Het eerste deel van de vaart keek ik, zoals altijd als ik op zee zit, mijn ogen uit naar alle bedrijvigheid rond ons: de schepen die van en naar Oban voeren en ook naar andere, verder gelegen havens. De eilanden welke ons omringden met allen verschillende landschappen, erg imposant.
Naarmate we het eiland Mull echter naderden betrok de lucht en moest ik, gedwongen door de vochtige mist, mijn heil in de kajuit zoeken. Vandaaruit constateerde ik dat de mist overging in miezerige regen, hetgeen de rest van de dag niet meer zou stoppen. Nu ja, je kunt niet alles hebben, ook dit had zijn charme, met name toen we Mull naderden en Duart Castle ons tussen de druppels door tegemoet druilde. Een mooie sfeer voor een sp(r)ookjesachtig kasteel.
De pont afrijdend in Craignure zag ik dat het nog zo’n 57 mijl was over het eiland. Die ochtend had ik al vastgesteld dat er slechts één piek in zat van een kleine 400 meter hoog, dat moest te doen zijn, dacht ik…

Het eerste deel van de weg was ruim, doch nat. Net toen ik me begon af te vragen waarom men mij had gewaarschuwd zichtbare kleding te dragen, kreeg ik het antwoord. Na een kleine 3 mijl veranderde de weg namelijk, zoals vaker in wat meer afgelegen gebieden in Schotland, in een éénbaansweg met zogenaamde “passing places”. Het is dan de bedoeling en dat gebeurt ook, want de Britten zijn een stuk beleefder dan de Nederlanders, dat men wacht op zijn of haar tegenligger, waarna een ieder weer met een goed gemoed zijns weegs gaat. Gelukkig hebben fietsers hier weinig last van, hoewel......
Enfin, verder ging het weer, richting Strathcoil, waar ik hoopte mijn voorraad victualiën te kunnen aanvullen, want ik was die ochtend vergeten cola te kopen.
En toen maakte ik een kardinale fout. Ik reed in een lekker tempo en zag een bordje waaruit bleek dat Strathcoil linksaf was. Omdat echter op mijn kaart stond dat het aan de weg lag, dacht ik dat het dorp nog zou komen en reed dus verder. Na een kilometer of drie was ik erachter dat dit dus het dorp WAS, bij die afslag, maar besloot niet terug te gaan, maar in plaats daarvan dan maar de eerste plaats achter de heuvels te bezoeken.
De daarop volgende twee en een half uur heb ik die beslissing betreurt. Het bleek dat genoemde piek van 400 meter zo was aangelegd dat deze gedurende 15 mijl continu tergend langzaam steeg, doch genoeg om de verzuring in mijn, toch niet bijster als klimgeit getrainde benen, fors te doen toeslaan. En na iedere bocht hoopte ik, en na iedere volgende bocht wanhoopte ik, want ging de weg onverbiddelijk weer een stuk omhoog. De regen werd dichter, of de mist werd zwaarder, daar kwam ik niet helemaal uit,  maar één ding was zeker: het einde was nog zeker niet in zicht!
Naar schatting op driekwart van mijn beproeving zag ik voor mij een auto parkeren en een paar mensen uitstappen. Het was zonder meer een mooie omgeving en er waren hier nog best wat toeristen. Dit waren Henk en Nel, uit Woudrichem, ja, natuurlijk, Hollanders, wie is er anders zo gek om naar dit natte land op vakantie te gaan, bromde mijn interne stem. Maar ik was wát blij met de boterham met echte Hollandse kaas die ze me verstrekten en enigszins opgemonterd vervolgde ik mijn weg.

Gelukkig bleek ik bijna aan het eind van het eerste deel mijner beproeving en pakweg 2 kilometer verder nam de weg een weldadige duikvlucht, 8 mijl lang, naar beneden. Ik was echter inmiddels te moe om een snelheidsrecordpoging te doen en liet het maar over me heen komen.
En aldus kwam ik aan in het kleine winkeltje, midden in het niets, met nog 5 mijl te gaan naar het volgende plaatsje, Pennycross geheten. Op mijn vraag of ze daar nou veel aanloop hadden was het antwoord: “Ja, natuurlijk, er is hier verder in de wijde omtrek niets!” Ik nam dit terstond aan en vroeg of er wel vaker fietsers stopten bij hun nering. Het antwoord was onverwacht: “Jawel, vooral als het regent.” Maar uiteindelijk bleek ik het prototype van de suffe toerist te zijn, die met net te weinig voedsel de zware, vrij lange, weg door de heuvels begint en dan tot de ontdekking komt dat zijn brandstof op is. Tja….Buiten trof ik in de drooggevallen lagune het wrak van een kleine vissersboot aan, hetgeen een wonderschoon plaatje opleverde.

Uiteindelijk bleek ook het vervolg van mijn dagtrip nog behoorlijk zwaar. Het was nog 21 mijl, dus zo’n 33 km, maar bevatte vooral korte steile klimmetjes die echt de dood zijn voor je kuiten. Meerdere malen heb ik achterstevoren biddend op mijn fiets gezeten, omdat ik net lekker op snelheid was van een heuveltje af en beneden vol in de remmen moest omdat mijn tegenligger een forse vrachtwagen was of de busdienst Fionphort-Craignure. En om dan datzelfde stuk weer omhoog te komen…..
Enfin, om 5 uur ’s middags draaide ik de oprijlaan op van mijn logeeradres in genoemd Fionphort, Iona wachtte nog slechts één dag op mij en was op 1 mijl afstand, met een stuk water ertussen…

zaterdag 7 mei 2011

A Trip To Scotland, Dag 5



Kom Kerstfeest vieren in de Crianlarich Inn, onze meesterkok die diverse awards heeft gewonnen met zijn Indische curry zal u verrassen met….enz. enz…
Deze wervende tekst werd gelardeerd met mooie foto’s van rustieke blokhutten in een romantisch sneeuwlandschap. Echter, op donderdag 5 augustus 2010 lag er geen sneeuw in Crianlarich. Bovendien was de kok al ruim een half jaar niet meer in dienst en dat kwam door de nieuwe eigenares, die overduidelijk geen local was. Dit alles werd mij toevertrouwd door een alleraardigste serveerster in het Crianlarich hotel, waar ik, zoiets al vermoedend afgaande op de deplorabele staat van onderhoud van de barakken, besloten had mijn diner te nuttigen.
Onze verstandhouding was sowieso al zeer vriendelijk toen ik, na gehoord te hebben dat de soep van de dag voor de vijfde achtereenvolgende dag tomatensoep bleek, had geïnformeerd of de tomaten deze week in de aanbieding waren wegens een overvloedige oogst.
Ik nam mij dan ook voor dat ik, als ik ooit zou terugkomen in Crianlarich, zou overnachten in dit hotel, dat er een stuk gastvrijer uitzag dan de barak waar ik zowel mijn fiets als mijzelf voor de nacht stalde en daar, gezien de kwaliteit van het gebodene, veel te veel voor betaalde.

Na een redelijk ontbijt, thee, slappe scrambled eggs en toast met jam, was inmiddels de vijfde dag van mijn tocht aangebroken, een dag die, zo had mij de eigenares van mijn volgend bed and breakfastadres mij toevertrouwd, mij in eerste instantie iets omhoog zou brengen en vervolgens een lange rit omlaag beloofde. Tevens de dag met verreweg de kortste afstand van deze dagen, ruim 60 kilometer. Dit had ik expres zo gepland, zodat ik, mocht het ruige binnenland van Schotland mij te zwaar worden, desnoods de afstand kruipend binnen een dag zou kunnen afleggen. Dit bleek echter al snel niet nodig.
De weergoden hadden voor de derde achtereenvolgende dag besloten met mij te zijn. Om me heen zag ik tegen de diverse heuvels/bergen (al naar gelang de perceptie van de lezer, 1000 meter, zeg het maar) indrukwekkende wolkenpartijen omhoog kruipen, maar de daaruit voortvloeiende watergordijnen gingen steeds op miraculeuze wijze aan mij voorbij. Dit gaf wel weer ruimte voor een partij foto’s met indrukwekkende lichtval. Ik noteerde vast dat ik bij terugkomst om te beginnen een serieuze fotocamera moest gaan aanschaffen, want het van mijn moeder geleende kleinood voldeed behoorlijk goed, maar er moesten absoluut betere resultaten te behalen zijn met een apparaat waar de zoom- en groothoekfuncties wat uitgebreider in aanwezig waren.

Om een idee te krijgen van de pracht die ik aantrof bij deze de tekst van een SMS die ik naar het thuisfront stuurde: “Je zou dit eens moeten zien  zeg! Ik ben bij een loch met zwart water, de zon schijnt, heuvels aan de overkant met daarin verscholen een regenbui. Schitterend! Geluk zit in een klein hoekje voor wie het vinden wil!” Tja, mooie natuur maakt poëtisch….
Voort ging het weer, met gezwinde spoed. Al mijn twijfels van de eerste twee dagen waren volledig verdwenen, het gemak waarmee ik heuvels beklom was inmiddels flink toegenomen, het weer werkte fantastisch mee en de natuur werd met de minuut mooier. Hoog in de lucht hoorde ik het geluid dat onmiskenbaar toebehoorde aan een aantal grote roofvogels, vermoedelijk de zogenaamde “golden eagles”. Deze gouden adelaren komen met name voor aan de westkust van Schotland en bevinden zich op de rand van het land en de zee. En opnieuw verwenste ik mijn “kleine” camera toen even verderop hoog aan het zwerk een tweetal van deze imposante gevleugelden tevoorschijn kwamen en hun religieuze dans tentoon spreidden. Als armoedig alternatief beschreef ik dit feit middels een SMS-je ter attentie van mijn zoontje van vijf die verschrikkelijk dol is op alles wat met adelaars te maken heeft.
Rijdend langs de uitgestrekte loch met, inderdaad, zwart glanzend water besloot ik dat een dergelijke manier van leven me wel aanstond. Fietsen, foto’s maken, genieten, een beetje schrijven. Waar heeft een mens een miljoen voor nodig indien hij of zij in staat is om met zo weinig middelen zoveel uit het leven te halen. Mijn levensgeluk werd echter enigszins ruw verstoord door het opschrift van een bordje dat een pittige waarschuwing inhield bij een iets verder gelegen pleisterplaats, waar het talud het toeliet de walkant van het loch te betreden tot het water, indien men dat wenste, kon worden aangeraakt. De exacte formulering weet ik niet meer, maar de opwekkende boodschap begon met: “Don ’t become  a statistic”, en hieronder werd kond gedaan van het feit dat jaarlijks tussen de 8 en 25 mensen jammerlijk verdronken in één der vele lochs die Schotland rijk is door in een overmoedige bui te gaan zwemmen in het diepe, donkere water….
Beelden van opduikende gruwelmonsters, slierten hardnekkige waterplanten of zelfs polka spelende harmonikaspelers gingen mijn geestesoog voorbij, doch het bleek simpelweg te gaan om de diepte en derhalve de plotselinge kou van het water die, ook voor geoefende zwemmers, fataal kan zijn.
Ik nam deze waarschuwing dan ook vrij serieus en beperkte mij tot het ledigen van een blikje cola, het verorberen van diverse sultana’s en het nemen van enige mooie plaatjes.

Gaandeweg was de wind steeds verder aangewakkerd, eigenlijk voor het eerst sinds mijn landing in Newcastle. Het was duidelijk te merken dat mijn doel, west-Schotland, rap naderbij kwam. De westenwind die mij toch nog langzamer deed rijden dan ik had verwacht was pittig, ik schat een windkracht 5. De heuvels werden ook allengs lager, hetgeen duidde op een nadering van de kuststrook. Ik moet toch toegeven dan er enig gevoel van trots door mijn aderen vloeide. Weliswaar was de overtocht minder gruwelijk geweest dan ik had gevreesd, maar het doel: na 3 maanden training, komend vanaf conditie nul, spontaan een onbekend land oversteken, was zonder al te veel kleerscheuren bereikt en kon bijgeschreven worden in het boek mijner sportieve laureaten, waarin ook al vermeld stond dat ik van mijn 17e tot mijn 23e jaarlijks 12,000 kilometer met de fiets had afgelegd, iets wat ik thans niet eens met de auto haal. De tussenliggende 20 jaar waren er vervolgens ongeveer 20 kilometer per jaar gereden en nu dus inmiddels ruim 500 heuvelachtige kilometers in 5 dagen.
Ik reed inmiddels langs een mooie, laten we het fjord noemen, helaas met veel verkeer op de weg, zodat het onmogelijk was te stoppen om dat prachtige plaatje te nemen van een paar Schotse Hooglanders die tot hun harige buik in het water stonden. Idyllisch, doch verziekt door vrachtverkeer…volgende keer beter.
In de verte zag ik inmiddels de brug bij Connell, een grote stalen brug die de weg naar het noorden bevatte. Het dorpje, dicht bij Oban, was tevens mijn slaapplaats, met uitzicht op de falls of Loran, waar de getijden een schitterend samenspel hadden met genoemde brug, de eilanden voor de kust en de op- en ondergaande zon.
Het geheel werd vervolmaakt door een fantastisch visrestaurant dat haar Michelin-nominatie meer dan waarmaakte en…zeer betaalbaar! Tja, het blijven Schotten he?
Voldaan strekte ik mij uit op het comfortabele bed en overdacht mijn volgende, laatste dag van deze rit….

zondag 24 april 2011

A Trip to Scotland, dag 4


Callander, Scotland….
Zoals zoveel plaatsen in Schotland blinkt dit stadje niet uit door zijn eeuwenoude gebouwen en indrukwekkende kathedralen. Het moet het meer hebben van de roemruchte verhalen over de McLarens en McGregors, waar Rob Roy de bekendste van was en de immer aanwezige strijd voor  vrijheid van de katholieke Schotten tegen de heidense protestanten uit Engeland.
Het is tevens de plaats die, in mijn ergste angstdromen, de poorten van de hel inhield, of in ieder geval toch de plek waar voorbij de highlands in de vorm van reuzen van ruim 1000 meter hoog oprezen uit de lieflijke omringende heuvels.

Toen ik dus die ochtend in Dunblane op mijn fiets stapte, na een copieus ontbijt, scrambled eggs, gegrilde bospaddestoelen, uitgebakken spek en drie glazen vers geperste jus d’orange (zo genoemd omdat mijn medelogees Fransen waren, de conversatie was dus wat gebrekkig) hoopte ik stilletjes dat het enigszins zou meevallen. De afgelopen dagen was mij duidelijk geworden dat ik geen carriere in de wielersport hoefde na te streven, althans, de bolletjestrui zou toch niet echt haalbaar zijn, gezien mijn geringe klimprestaties. Het afdalen ging daarentegen erg goed.
Het eerste stuk, tot aan Doune, ging voorspoedig. De weg ging licht omhoog, maar inmiddels was mijn klimconditie gedurende de voorgaande dagen hand over hand toegenomen, zodat het kleine stijgingspercentage me hoegenaamd geen moeite kostte. Doune bleek een piepklein stadje met gelukkig wel een kleine supermarkt, waar het dagrantsoen cola werd ingeslagen. Twee blikjes, voor als het suikertekort toeslaat. Mijn thermosbeker bevatte bovendien, zoals iedere dag, het equivalent van twee kopjes oploskoffie, dus ook rond 10 uur kon ik een shot cafeïne verwachten, als gebruikelijk.
Jammer genoeg was de supermarkt echter aan de rechterkant van de weg, tenminste, in de richting die ik uitging. Dit bezorgde me dus voor de tweede keer gedurende deze week verontruste blikken van Britse automobilisten die zich, terecht, afvroegen, waarom die stomme vastelander aan de verkeerde kant van de weg reed. Na 50 meter herstelde ik mijn fout, stak over, en reed links verder over de A84, richting eerdergenoemd Callander dus.

De omgeving waar ik mij bevond was licht bebost en belemmerde, gelukkig in mijn ogen, het uitzicht op de toppen waar ik later mee te maken zou krijgen. Halverwege Doune en Callander, op een truckersparkeerplaats bij een onooglijk hekje, parkeerde ik mijn fiets en pakte mijn koffie en een pakje sultanas, ik ben een gewoontemens en had 3 gezinsverpakkingen van die dingen meegenomen.
Gezien de, ondanks de vele bomen, enigszins mistroostige omgeving, geen uitzicht, drukke doorgaande weg, veel vrachtverkeer zag ik geen aanleiding om een SMS-je naar het thuisfront te sturen.
Enfin, aan alle mooie dingen komt een eind, zo ook aan mijn beker oploskoffie, dus toog ik weer op mijn stalen ros, schakelde naar de 27e versnelling en schoot de weg op, met 37 km per uur licht omlaag, met 17 km per uur licht omhoog enzovoorts.  En zo, langzamerhand, reed ik het bos in, waarachter volgens het kaartje, dat veilig onder het waterdichte plastic van mijn stuurtasje zat, de eerste bergen zouden liggen….

Aanrijdend op Callander viel het me al op dat de plaats qua bouwwerken weinig schokkends te bieden had. Wel was de omringende natuur erg mooi, iets wat blijkbaar door het stadsbestuur was gezien en overgenomen, getuige enkele fraaie parken die het centrum doorsneden.

Ineens…een bordje….met een fiets erop…en een wegwijzer richting Strathyre en Kingshouse, 18 en 22 mijl weliswaar, maar, vreemd genoeg, weg van de snelweg. Ik twijfelde. De hoofdweg waar ik op dat moment op reed bood niet echt ruimte voor inspiratie. Het was op deze hoogte de enige hoofdweg tussen de oost- en westkust van Schotland en dus overvloedig gevuld met vrachtverkeer. Ik nam toch maar de gok en sloeg linksaf, het stadspark in.  Het zonnetje brak door, de vogeltjes kwinkeleerden en het gemoed was optimistisch gestemd. Kwart over 11, donderdagochtend. Al gauw had ik door dat in ieder geval een deel van deze route populair was. Er reden mij diverse gezinnen met kinderen tegemoet, die klaarblijkelijk dit park ook erg mooi vonden.
Na enige tijd kwam ik bij een vreemdsoortige helling. Ik had iets dergelijks nog nooit gezien op een fietspad. De weg ging hier steeds 100 meter vrij stijl omhoog, waarna er een haakse bocht was (zeg maar een haarspeldbocht) en de weg weer 100 meter stijl omhoog ging. En dit een keer of 20, waardoor je in zeer korte tijd zeker 300 a 400 meter steeg. Al na de 4e bocht gaf ik het op, moest afstappen en vervolgde mijn weg te voet, het gewicht van mijn fiets met vijf fietstassen meezeulend. Boven aangekomen werd echter al snel duidelijk waar deze exercitie goed voor was. Het pad, dat aanvankelijk nauwelijks breed genoeg was voor twee elkaar passerende sturen, werd breed genoeg om een boswachtersauto te kunnen doorlaten. Voorts bleek, toen het struikgewas wat minder dicht werd, dat ik parallel aan de grote weg reed, maar dan zo’n 400 meter hoger en vrijwel zonder verdere hoogteverschillen, terwijl de grote weg duidelijk één lange rechte weg was met een hoop vals plat er in…En….oh…wanhoop!!! nog steeds kwamen mij gezinnen met kleine kinderen tegemoet fietsen, jochies van 6 op hun crossfietsjes voorop…..ik voelde me een beetje voor paal staan….dit waren dus de gevreesde highlands, keurige brede fietspaden met weinig hoogteverschil die op een mooie zomerse ochtend bedwongen konden worden door mijn zoontje van vijf. Tja…

Voort ging het, naar Lochearn en het eraan gelegen Lochearnhead. Een meer midden tussen de bergen waar het zomers blijkbaar aangenaam genoeg is om te zwemmen, getuige het restaurant met grote steiger aan het water. Ik bestelde een soep van de dag (ja, natuurlijk, tomatensoep), ging op het terras zitten en keek naar de waterskiërs die er overduidelijk les kregen gezien de spectaculaire vallen die er werden gemaakt. Terug maar weer, naar mijn hoog en droge fietspad, wederom via een zigzaghelling, maar ik raakte er al bedreven in. Onderweg kwam ik een stel Duitsers tegen die me vertelden dat ze de route naar het noorden volgden, richting Kilin. Deze route zou geheel over fietspaden gaan. Of mijn route, richting Crianlarich, ook fietspaden zou bevatten wisten ze niet. Dat werd mij later wel verteld door een medetourfietser van Schotse komaf. Die wist mij te vertellen dat het laatste stuk van die rit weer over de hoofdweg zou gaan, een zeer gevaarlijke weg, zo waren zijn opbeurende woorden…Daar ik echter jarenlang in Amsterdam heb gefietst, maakte ik me niet zoveel zorgen hierover.

Om 4 uur ’s middags draaide ik het terrein op van mijn slaapadres, een onooglijk stel barakken die er op het plaatje een stuk knusser uitzagen. Eén ervan was de mijne voor een nacht. Ik zette mijn fiets binnen en overdacht de zwaarte van mijn fietstocht tot nu toe….