woensdag 31 december 2014

ZOMAAR EEN MEISJE



85 jaar. Ze wordt wakker van de wekker die ze nog altijd zet. Zet haar bril op, doet haar kleren aan die ze de avond ervoor klaar had gehangen. Een fijn gestreken nieuwe blouse, een stijlvolle rok met een plooi erin. Straks gaat ze naar de kapper, even zichzelf helemaal op en top laten verzorgen.

Vanmiddag komt haar kleinzoon om haar af te halen, dan neemt hij haar mee naar zijn mooie Vinex-woning waar ze vanavond weer net een glaasje champagne teveel zal drinken en vervolgens vannacht licht giechelend thuis wordt gebracht.

Ze kijkt om zich heen. Vanaf het belendende nachtkastje kijkt haar man haar enigszins fronsend aan. Hij had altijd een hekel aan poseren, reden waarom hij alleen op vakantie-foto’s sporadisch lachend werd aangetroffen. Een fijne man. Hij was al vroeg in de handel gegaan, bij haar vader in het bedrijf. Een groot liefhebber van zeilboten, ze hadden heel lang een mooi jacht gehad. Van Zwitserse makelij, dat was een idee van haar vader, natuurlijk.

Boven de schoorsteen hangt nog altijd het schilderij dat haar leerlingen als afscheid hebben meegegeven toen ze met pensioen ging. Ze had 42 jaar lang in het onderwijs gewerkt, eerst als kleuterjuffrouw maar uiteindelijk was ze directrice geworden van een vrije school in Amsterdam-Zuid, de buurt waar ze was opgegroeid en waar ze nu weer woont.
Op straat wordt ze nog steeds hartelijk begroet door de paar oud-leerlingen die soms langskomen om hun ouders te bezoeken die er nog wonen. De bakker op de hoek reserveert altijd wat gebak als hij weet dat ze iets te vieren heeft. Zijn moeder was ooit haar beste vriendin. Helaas zit die sinds enige tijd in een verpleeghuis, verstopt in de mistdwarrels van haar eigen verleden. Ze is er nog een aantal keren geweest maar zag al gauw geen spoor herkenning meer.

De foto’s naast het raam tonen haar kinderen, haar zoon die 20 jaar geleden aan kanker overleed en haar dochter, die zal ze vanavond ook weer zien. Ze woont sinds enkele jaren in Bern. Ze ziet haar nu een keer of 4 per jaar, al heel wat meer dan voorheen want in 1985 was ze samen met haar man, die diplomaat is, naar Azië geëmigreerd.

Ze kijkt op haar horloge, 9 uur, over een half uurtje moet ze weg. Ze maakt zich op en kijkt in de spiegel, een keurige oude dame, tot in de puntjes verzorgd, maar altijd met een ondeugende lok die nét niet voor haar ogen hangt. Haar priemende, licht spottende, ogen konden haar leerlingen en haar kinderen alles laten bekennen wat hen op het hart lag, ze hadden altijd het gevoel dat ze toch wel alles wist. Logisch, ze had een goed geheugen,  was zelf ook jong geweest en had destijds alles uitgehaald waarvan ze wist dat het haar vader tot razernij zou brengen.

Ze vraagt zich af of ze nog even langs het buurthuis zal gaan, de oudjes zullen er wel weer zitten. Onder hen haar oude buurman die stiekem altijd een oogje op haar gehad heeft. Zelfs nu nog kan hij haar tot blozen brengen met zijn prettige attenties. Dan weer staat er een rode roos op haar tafeltje of ze krijgt ineens op straat een ijsje van een ijsverkoper die vertelt dat een oudere meneer met een groene shawl de afzender hiervan is.
Ze besluit het niet te doen, zoekt een kleurig, maar niet te opzichtig, jasje uit de kast, kijkt of haar nieuwe schoenen erbij passen, pakt haar paraplu en stapt de deur uit, deze zorgvuldig sluitend.
Als ze beneden de portiekdeur achter zich sluit en op straat staat haalt ze diep adem.
 
Op weg naar de kapper, naar de rest van haar leven. Een mooi, vol leven, moet ze toegeven.

85 jaar. Dat zou ze nu zijn…


Gelukkig is de wereld een stuk mooier geworden en worden mensen niet meer vervolgd om religie of ras.

donderdag 12 juni 2014

SURINAME DEEL 8 : DE SCHOOL



Een kroontjespen, een vloei, een inktpotje en boekjes van Ot en Sien.
Nee, lieve lezer, wij bevinden ons thans niet in het Dik Trom-schooltje van Etersheim en ook niet in het Zuiderzeemuseum: twee plaatsen die ons tonen hoe zo’n 100 jaar geleden onze opa’s en oma’s hun leerplicht vervulden.
Neen, wij bevinden ons in een warm en vochtig klaslokaal, meer een barakkencomplex, gebouwd van hout en gaas dat de naam basisschool mocht dragen. Het stond in de wijk Uitvlugt, Paramaribo, in de jaren 70.

In eerste instantie werd ik vanuit de Riverclub, onze tijdelijke verblijfplaats in afwachting van een toegewezen woning, dagelijks gebracht met een “wild busje”, zo geheten omdat er geen haltes waren, je stak gewoon je hand op teneinde mee te rijden, naar een openbare school in de buurt van de rivier.
Mijn ouders hadden echter al snel door dat ik me daar dood verveelde en trokken mij spoorslags mee naar een particuliere school, de Glenn Weisz School geheten.

Dit was een naar Surinaamse begrippen vooruitstrevende particuliere school, daar er geen sprake was van een schooluniform. Als je maar zorgde in enigszins nette kleren te verschijnen was het al prima. Dit vormde voor haar leerlingen geen probleem.
Een andere regel echter die ik destijds al apart vond was dat er perse Nederlands moest worden gesproken. Op straffe van verbanning naar het lokaal van “de directrice” (mevrouw Weisz zelve) kon je je daar beter aan houden, lijfstraffen waren toen zeker nog heel normaal in Suriname.
In eerste instantie werd ik toegelaten in de 1e klas (voor de wat jongeren: groep 3) daar ik mijn kleuterjaren reeds had volbracht op de Nuts-kleuterschool in Monnickendam onder auspiciën van juf Joke Brinkkemper. Deze vooropleiding bleek voldoende om mij een plek halverwege de klas te bezorgen, vrij anoniem, zonder veel extra aandacht van de juf.

Gelukkig maar, want de boekjes welke ter lezing werden aangeboden, naast eerdergenoemde Ot en Sien ook nog een reeksje met stichtelijke verhalen, genaamd "Onze Wereld", werden door mijn klasgenootjes met veel moeite doorgeploegd, terwijl ik vast vooruit las, want ik vond de verhaaltjes best mooi. 
Na enkele weken kwam juf Brinkkemper op het lumineuze idee om mij een kaart te sturen om te vragen hoe het met me ging. Mijn moeder raadde me aan deze kaart voor te lezen aan de juf, hetgeen ik deed. In eerste instantie enigszins ongeduldig, maar in tweede instantie toch wel ademloos hoorde ze mijn vlekkeloze voordracht aan. Ze nam een koelbloedig besluit en troonde me mee naar de directrice waar ik mijn kunstje mocht herhalen. Daar mijn vader op mijn 4e het geduld had gehad me lezen en rekenen te leren zag ik niet helemaal waarom men daar zo zenuwachtig over deed. Het resultaat was echter dat ik de maandag erop naar de 2e klas mocht.
Bijna ging het nog mis: inmiddels verveelde ik me weer, had alle boekjes uit en zat gedurende de les woordloze liedjes te zingen. Helaas vormde ik daarbij de lettercombinatie kon-ta-en nog wat, hetgeen het jongetje voor me deed uitroepen: “Juf, hij zei “kont”!!!!”
De juf, altijd alert op vroeg-sexuele uitspattingen, ontstak in wanhopige woede en riep: “JIJ gaat naar de directrice!!!!”

Daar ging ik dan, het klaslokaal uit, de houten deur met het gaas achter me dicht en de vlonder op. Deze laatste hield het schoolplein bijeen, daar dit werd gespleten door een soms smalle en soms brede greppel, afhankelijk van het jaargetijde. Intussen maakte vertwijfeling zich van mij meester. Weliswaar was ik mij van geen kwaad bewust, maar de directrice was geen dame om mee te spotten. Er was bekend dat ze een grote stok had, zo zwaar dat een eersteklasser als ik deze niet eens kon dragen. Wellicht vloog ze er soms rondjes mee om de school, stelde ik me zo voor. Hoe dan ook vreesde ik beiden in de komende confrontatie.
Op dat moment besloot ik dat ik het heft zelf in handen zou nemen. Met kloeke moed opende ik de begaaste deur aan haar zijde en stond tussen kinderen die zeker drie keer zo groot waren als ik. Met hun grote ogen keken ze naar me, terwijl ik een vloerplank zocht om stilletjes tussen te verdwijnen. De directrice, die mij herkende, vroeg, enigszins onzeker of ze aardig of streng moest overkomen: “Hallo, wat kom jij doen?”
Nu kon ik nog terug, zorgen dat ik zou opgroeien in alle eerlijkheid en reinheid en zonder vrees of blaam enzovoorts….
In plaats daarvan hakkelde ik: “Ehmmm….ik moest van de juf zeggen dat ik goed mijn best doe!” Ze schonk mij een mooie glimlach voor zover bezitsters van dodelijke stokken deze konden hebben en antwoordde: “Dat is mooi! Ik zei al: maandag mag je naar de 2e klas!”

Achteraf bezien heb ik geluk gehad dat de samenleving in Suriname zeer hiërarchisch was (en soms zelfs nog is) ingedeeld. Bovenaan stonden de moeders, die werden en worden door iedereen met egards behandeld. Daaronder kwamen de bazen, de onderbazen, de knechten en zo nog wat bevolkingsgroepen en tenslotte de kinderen en echtgenoten. Laatstgenoemden hadden vaak wel het idee dat ze iets te zeggen hadden maar dat was allemaal onderdeel van het grote spel dat de moeders al eeuwen hadden uitgezet. Enfin….mevrouw Weisz was een über-moeder van 150 kinderen en duldde dus van niemand tegenspraak, waardoor haar ondergeschikten praktischerwijs liever niet met haar spraken. Mijn promotie was daarmee bezegeld...

Uiteindelijk heb ik drie klassen doorlopen op deze school. Ik noemde al even de greppel die soms groeistuipen had. Dit had alles te maken met regenbuitjes.
Die bestaan namelijk niet in Suriname. Regelmatig gebeurde het me dat ik op mijn fietsje door de wijk tufte en in de verte meende een radio aan te horen staan. Veel ruis. Daarna…heel veel ruis! En vervolgens wist ik: Ooooowwwwkkeeeeeeejj….ik heb nu nog ongeveer 45 seconden om een goed heenkomen te zoeken…..Soms haalde ik dat en zag dan tot mijn geluk de gordijnen van water van onder ons huis voorbij trekken. Met donderend geraas openden de wolken zich dan als ware het een Niagara van motregen. Ik heb nooit vissen voorbij zien zwemmen in een dergelijke bui maar zou me kunnen voorstellen dat die ook verticaal in de war konden raken bij het zien van al dat watergeweld.
Hoe dan ook: als iets dergelijks zich ’s nachts of ’s morgens vroeg afspeelde lag ik mij in bed reeds te verkneukelen. De kans was dan namelijk aanwezig dat de afwateringsmogelijkheden van ons schoolplein tekort schoten, waardoor ik een vrije dag had. Dit gebeurde gemiddeld 2 keer per jaar, in Nederland is men dat studiedagen gaan noemen volgens mij.

Overigens ging men in die dagen niet meer zover dat er Nederlandsche topografie en biologie werd gegeven. Bij aardrijkskunde kreeg ik keurig de 9 districten en hun hoofdsteden te leren en de grotere plaatsen en rivieren van het flinke land (het is 4 keer zo groot als Nederland). Ze zitten tot op de dag van vandaag ferm geworteld in mijn hoofd, samen met alle dieren die ik via “Kennis Der Natuur” toegestopt kreeg.

De schooltijden bevielen me goed, half 8 tot half 1 en daarna vrij. Het Tropenrooster leek geknipt voor deze school. Overigens durf ik te beweren dat ik door het systematisch, deels klassikale stampwerk dat we te doen kregen, heel wat meer tot mij nam dan mijn Nederlandse leeftijdgenoten. Of het ook bijdroeg aan “het begrip” laat ik dan weer even aan pedagogen over.

Buitenschoolse contacten had ik eigenlijk niet met de leerlingen. Daar het een (naar ik inmiddels weet) duurdere particuliere school was ging een ieder zijns weegs en zagen we elkaar dus slechts rond de greppel. Gelukkig had ik een aantal vrienden in de buurt wonen waar ik ook regelmatig heen fietste. Dat wil zeggen: als het weer het toeliet…ook hier stond ik soms als een volleerd Indiana Jones met mijn fietsje op een boomstam te balanceren boven een greppel waar ik normaal door de bijna droge bedding reed maar die nu met het donderend geraas als vanuit de Grand Canyon voortstroomde.

Gelukkig duurden dit soort uitspattingen meestal maar een dag, daarna konden we elkaar weer opzoeken. Al met al kan ik stellen dat ook het educatieve element van Suriname dik in orde was. Ik kan het vele ouders en kinderen aanraden als land om, weg van al ons wester geraas, kennis te maken met het tropenleven op wat kleiner niveau. Mij is het in ieder geval met terugwerkende kracht erg goed bevallen...


vrijdag 3 januari 2014

Suriname deel 7: Carla






Vijfentwintig was ze. Reeds een aantal kinderen, ik wist niet precies hoeveel. Hindoestaanse.

De dag dat we ons mooie rode huis aan de Gondastraat 43 betrokken stond ze bij het hek, samen met een aantal andere vrouwen. Zij was echter de eerste en na een kort gesprek werd ze door mijn moeder aangenomen. Ze kwam een aantal ochtenden per week het huis doen, dat was gebruikelijk bij de Hollandse elite in Paramaribo. Soms als ik mazzel had was ze er nog als ik thuis kwam uit school, rond 1 uur ’s middags.
Ik begon altijd vroeg, half acht werden we geacht in de schoolbanken te zitten, maar was dus om half één vrij. Mijn school lag op zo’n 3 kilometer van ons huis, over een drukke weg, waardoor mijn ouders me niet alleen lieten gaan. Misschien waren er wel scholen dichterbij, maar die waren openbaar en dit was een zogenaamde particuliere school.
Ja, helaas was het klassenverschil in Suriname nog geheel bonton in die laatste jaren van de kolonisatie. Het was moeilijk om contact te krijgen met mensen uit andere lagen van de bevolking, kwamen mijn ouders al vrij vlot achter. En dus was het contingent Hollanders noodgedwongen op elkaar aangewezen, waar overigens heel fijne vriendschappen uit zijn voortgekomen.

Maar als Carla er dus nog was om 1 uur dan kreeg ik vaak een glas cola van haar, voor een jongetje van 6 net zo aanlokkelijk als bier voor een jongetje van 15. Hierop anticiperend trok ik wel eens de stoute schoenen aan en bracht op mijn fietsje een bezoek aan haar huis, zo’n 2 kilometer verder, de Tweede Rijweg over en dan nog een eind tot ik links de imposante moskee zag staan. Daartegenover woonde ze, overigens zonder iets met genoemde moskee te maken te hebben, zoals gezegd: ze was hindoe en dus afstammeling van de contractarbeiders welke begin 20e eeuw vanuit India naar Suriname waren gehaald.
Het terrein rond haar huis bestond uit een groot leefhuis, waar diverse kamers waren en diverse hangmatten hingen. Hieromheen waren, op het erf, een aantal barakken gemaakt van verweerd hout. Hierin bevonden zich veelal de keukentjes van de familieleden. Ik weet eigenlijk niet uit hoeveel leden de familie bestond en wat de onderlinge verbanden waren. Ik wist alleen dat haar man en haar broer er rondliepen en dat de meeste mannen een snor hadden. O ja, en ze had een paar dochters die ik, toen al, mooie meiden vond, iets ouder dan ik.
Verder huisde op het erf een geheimzinnige oude vrouw, vond ik dan. Ze was altijd in het wit gekleed en rookte volgens mij soms pijp. Maar dat kan ik er ook bij bedacht hebben om het aura van aangename griezeligheid iets te vergroten. Achteraf besef ik dat wit voor hindoes de kleur van de rouw is en dat dus haar man overleden geweest zal zijn. Maar in mijn beleving was ze minstens 100 jaar oud en dook ze soms op op de meest onverwachte plaatsen, altijd zwijgend observerend.

Ze was een hartelijk mens, gastvrij en netjes. Haar keukentje zag er altijd mooi opgeruimd uit, zelfs als ze aan het koken was. En koken, ja, dat kon ze wel!!! Ze is de eerste geweest die mij aan de “gele pesie” heeft gekregen, een gerecht met erwten (peas) en kerrie uiteraard, vandaar de gele kleur.
Ook haar kip massala heb ik sindsdien nooit meer zo lekker gegeten. Alleen het feit, wat ik achteraf hoorde, dat mijn ouders de kip persoonlijk mochten uitzoeken, deed me een beetje huiveren.
Anderzijds, deze kip had gezond en wel op het erf gelopen en had dus in haar kortstondig leven een stuk meer van de wereld gezien dan de meeste armzalige Nederlandse scharrelkippen.

Ook kwam ik door toedoen van Carla voor het eerst in contact met andere religieuze gebruiken, het diwali feest waarbij de kinderen tussen de lichtjes door mochten lopen en het holy phagwa waarbij we elkaar heerlijk vol verfwater mochten spuiten en dus eindelijk eens zo smerig mogelijk mochten worden, de douche was geduldig, zij het niet warm…De verdere context van genoemde feesten ontging me op dat moment een beetje, ja, diwali had iets te maken met het verjagen van boze geesten, maar ik kon me op dat moment niet herinneren daar ooit last van te hebben gehad.

Carla. Zij was absoluut een belangrijk deel van mijn verblijf in Suriname. Nu, 40 jaar later, een deel dat, getekend door de tijd, misschien wat koloniaal overkomt. Anderzijds…zijn wij Nederlanders en wij West-Europeanen eigenlijk wel zoveel veranderd in die 40 jaar?

Nog steeds menen wij de beste manier van leven te hebben gevonden. Deze gedachte baseren we op onze welvaart. En wij willen, soms desnoods door gebruik van lichte of zwaardere dwang, dat iedereen de verworvenheden van ons overneemt, wereldwijd.
Dat we hiermee soms geheel voorbij gaan aan andere culturen en andere normen die de rest van de wereld hanteert zien we dan niet. Onze “vrijheid” moet geëxporteerd worden, anders kan een ander niet gelukkig zijn.  Dat onze vrijheid zeer betrekkelijk is en meestentijds slechts wordt uitgedrukt in geld is iets wat wij allang uit het oog zijn verloren.
Ik vraag me dus oprecht af of ontwikkelingshulp in de letterlijke zin van het woord niet meer iets is dat wijzelf hard nodig hebben dan de mensen die wij denken met ons geld te moeten helpen…

Suriname. Niet eens mijn vaderland. Twee armzalige jaren. Maar goed voor een heel mensenleven.