zaterdag 21 mei 2011

A Trip To Scotland, Dag 6



Mannen met  hamers kun je overal tegenkomen, maar ik had er toch niet één verwacht op het eiland Mull, een eiland westelijk van het Schotse vasteland, op een druilerige dag ergens in augustus.
En toch ben ik nimmer zo blij geweest met een kleine neringdoende in the middle of nowhere, om mij te helpen aan mijn zéér langverwachte shot cola….

’s Ochtends reed ik, na afscheid te hebben genomen van de aardige dame waar ik overnacht had, de laatste 8 mijl in de richting van Oban, havenstad in het noordwesten van Brittanië en vertrekplaats van veerboten naar de binnen- en buiten-Hebriden.
Aldus  op mijn stalen ros gezeten ging ik, andermaal links rijdend, de weg naar de havenplaats op en bereikte deze na niet te veel moeite, waarna ik al gauw ook de terminal vond van de diverse veerboten. De boot vertrok een uur later, hetgeen mij nog even de tijd gaf het stadje nader te bestuderen. Een leuk plaatsje met een kleine haven, maar toch wel met enige allure vanwege het feit dat het een zeehaven betreft. De kade is een allegaartje van negentiende eeuwse gebouwen waarin een grote verscheidenheid aan winkeltjes zit, met name een flink aantal juweliers, want deze streek blijkt rijk te zijn aan zilversmeden die zich met name bezighouden met het ontwerpen van sieraden met diverse Keltische en vroeg-Christelijke symbolen. Mooi! Geen filialen van winkelketens, hetgeen betekent dat de vermaledijde projectontwikkelaars dit plaatsje nog niet gevonden hebben. 

De boot bleek een slag groter dan “onze” boten naar Texel en Terschelling, met een echt Roro-dek.
Aangezien ik dit tijdens mijn vaart naar Newcastle ook al had meegemaakt, wist ik wat me te doen stond. Aanwijzingen volgen van de verkeersregelaars en vervolgens ergens achteraan mijn fiets met een paar riemen vastsjorren aan de daartoe bevestigde beugels. Daarna de boel achterlaten (dit ruim was gelukkig bewaakt, op de boot naar Engeland werd mij aangeraden ál mijn bagage mee te nemen) en vele trappen op naar het bovendek.
Het eerste deel van de vaart keek ik, zoals altijd als ik op zee zit, mijn ogen uit naar alle bedrijvigheid rond ons: de schepen die van en naar Oban voeren en ook naar andere, verder gelegen havens. De eilanden welke ons omringden met allen verschillende landschappen, erg imposant.
Naarmate we het eiland Mull echter naderden betrok de lucht en moest ik, gedwongen door de vochtige mist, mijn heil in de kajuit zoeken. Vandaaruit constateerde ik dat de mist overging in miezerige regen, hetgeen de rest van de dag niet meer zou stoppen. Nu ja, je kunt niet alles hebben, ook dit had zijn charme, met name toen we Mull naderden en Duart Castle ons tussen de druppels door tegemoet druilde. Een mooie sfeer voor een sp(r)ookjesachtig kasteel.
De pont afrijdend in Craignure zag ik dat het nog zo’n 57 mijl was over het eiland. Die ochtend had ik al vastgesteld dat er slechts één piek in zat van een kleine 400 meter hoog, dat moest te doen zijn, dacht ik…

Het eerste deel van de weg was ruim, doch nat. Net toen ik me begon af te vragen waarom men mij had gewaarschuwd zichtbare kleding te dragen, kreeg ik het antwoord. Na een kleine 3 mijl veranderde de weg namelijk, zoals vaker in wat meer afgelegen gebieden in Schotland, in een éénbaansweg met zogenaamde “passing places”. Het is dan de bedoeling en dat gebeurt ook, want de Britten zijn een stuk beleefder dan de Nederlanders, dat men wacht op zijn of haar tegenligger, waarna een ieder weer met een goed gemoed zijns weegs gaat. Gelukkig hebben fietsers hier weinig last van, hoewel......
Enfin, verder ging het weer, richting Strathcoil, waar ik hoopte mijn voorraad victualiën te kunnen aanvullen, want ik was die ochtend vergeten cola te kopen.
En toen maakte ik een kardinale fout. Ik reed in een lekker tempo en zag een bordje waaruit bleek dat Strathcoil linksaf was. Omdat echter op mijn kaart stond dat het aan de weg lag, dacht ik dat het dorp nog zou komen en reed dus verder. Na een kilometer of drie was ik erachter dat dit dus het dorp WAS, bij die afslag, maar besloot niet terug te gaan, maar in plaats daarvan dan maar de eerste plaats achter de heuvels te bezoeken.
De daarop volgende twee en een half uur heb ik die beslissing betreurt. Het bleek dat genoemde piek van 400 meter zo was aangelegd dat deze gedurende 15 mijl continu tergend langzaam steeg, doch genoeg om de verzuring in mijn, toch niet bijster als klimgeit getrainde benen, fors te doen toeslaan. En na iedere bocht hoopte ik, en na iedere volgende bocht wanhoopte ik, want ging de weg onverbiddelijk weer een stuk omhoog. De regen werd dichter, of de mist werd zwaarder, daar kwam ik niet helemaal uit,  maar één ding was zeker: het einde was nog zeker niet in zicht!
Naar schatting op driekwart van mijn beproeving zag ik voor mij een auto parkeren en een paar mensen uitstappen. Het was zonder meer een mooie omgeving en er waren hier nog best wat toeristen. Dit waren Henk en Nel, uit Woudrichem, ja, natuurlijk, Hollanders, wie is er anders zo gek om naar dit natte land op vakantie te gaan, bromde mijn interne stem. Maar ik was wát blij met de boterham met echte Hollandse kaas die ze me verstrekten en enigszins opgemonterd vervolgde ik mijn weg.

Gelukkig bleek ik bijna aan het eind van het eerste deel mijner beproeving en pakweg 2 kilometer verder nam de weg een weldadige duikvlucht, 8 mijl lang, naar beneden. Ik was echter inmiddels te moe om een snelheidsrecordpoging te doen en liet het maar over me heen komen.
En aldus kwam ik aan in het kleine winkeltje, midden in het niets, met nog 5 mijl te gaan naar het volgende plaatsje, Pennycross geheten. Op mijn vraag of ze daar nou veel aanloop hadden was het antwoord: “Ja, natuurlijk, er is hier verder in de wijde omtrek niets!” Ik nam dit terstond aan en vroeg of er wel vaker fietsers stopten bij hun nering. Het antwoord was onverwacht: “Jawel, vooral als het regent.” Maar uiteindelijk bleek ik het prototype van de suffe toerist te zijn, die met net te weinig voedsel de zware, vrij lange, weg door de heuvels begint en dan tot de ontdekking komt dat zijn brandstof op is. Tja….Buiten trof ik in de drooggevallen lagune het wrak van een kleine vissersboot aan, hetgeen een wonderschoon plaatje opleverde.

Uiteindelijk bleek ook het vervolg van mijn dagtrip nog behoorlijk zwaar. Het was nog 21 mijl, dus zo’n 33 km, maar bevatte vooral korte steile klimmetjes die echt de dood zijn voor je kuiten. Meerdere malen heb ik achterstevoren biddend op mijn fiets gezeten, omdat ik net lekker op snelheid was van een heuveltje af en beneden vol in de remmen moest omdat mijn tegenligger een forse vrachtwagen was of de busdienst Fionphort-Craignure. En om dan datzelfde stuk weer omhoog te komen…..
Enfin, om 5 uur ’s middags draaide ik de oprijlaan op van mijn logeeradres in genoemd Fionphort, Iona wachtte nog slechts één dag op mij en was op 1 mijl afstand, met een stuk water ertussen…

zaterdag 7 mei 2011

A Trip To Scotland, Dag 5



Kom Kerstfeest vieren in de Crianlarich Inn, onze meesterkok die diverse awards heeft gewonnen met zijn Indische curry zal u verrassen met….enz. enz…
Deze wervende tekst werd gelardeerd met mooie foto’s van rustieke blokhutten in een romantisch sneeuwlandschap. Echter, op donderdag 5 augustus 2010 lag er geen sneeuw in Crianlarich. Bovendien was de kok al ruim een half jaar niet meer in dienst en dat kwam door de nieuwe eigenares, die overduidelijk geen local was. Dit alles werd mij toevertrouwd door een alleraardigste serveerster in het Crianlarich hotel, waar ik, zoiets al vermoedend afgaande op de deplorabele staat van onderhoud van de barakken, besloten had mijn diner te nuttigen.
Onze verstandhouding was sowieso al zeer vriendelijk toen ik, na gehoord te hebben dat de soep van de dag voor de vijfde achtereenvolgende dag tomatensoep bleek, had geïnformeerd of de tomaten deze week in de aanbieding waren wegens een overvloedige oogst.
Ik nam mij dan ook voor dat ik, als ik ooit zou terugkomen in Crianlarich, zou overnachten in dit hotel, dat er een stuk gastvrijer uitzag dan de barak waar ik zowel mijn fiets als mijzelf voor de nacht stalde en daar, gezien de kwaliteit van het gebodene, veel te veel voor betaalde.

Na een redelijk ontbijt, thee, slappe scrambled eggs en toast met jam, was inmiddels de vijfde dag van mijn tocht aangebroken, een dag die, zo had mij de eigenares van mijn volgend bed and breakfastadres mij toevertrouwd, mij in eerste instantie iets omhoog zou brengen en vervolgens een lange rit omlaag beloofde. Tevens de dag met verreweg de kortste afstand van deze dagen, ruim 60 kilometer. Dit had ik expres zo gepland, zodat ik, mocht het ruige binnenland van Schotland mij te zwaar worden, desnoods de afstand kruipend binnen een dag zou kunnen afleggen. Dit bleek echter al snel niet nodig.
De weergoden hadden voor de derde achtereenvolgende dag besloten met mij te zijn. Om me heen zag ik tegen de diverse heuvels/bergen (al naar gelang de perceptie van de lezer, 1000 meter, zeg het maar) indrukwekkende wolkenpartijen omhoog kruipen, maar de daaruit voortvloeiende watergordijnen gingen steeds op miraculeuze wijze aan mij voorbij. Dit gaf wel weer ruimte voor een partij foto’s met indrukwekkende lichtval. Ik noteerde vast dat ik bij terugkomst om te beginnen een serieuze fotocamera moest gaan aanschaffen, want het van mijn moeder geleende kleinood voldeed behoorlijk goed, maar er moesten absoluut betere resultaten te behalen zijn met een apparaat waar de zoom- en groothoekfuncties wat uitgebreider in aanwezig waren.

Om een idee te krijgen van de pracht die ik aantrof bij deze de tekst van een SMS die ik naar het thuisfront stuurde: “Je zou dit eens moeten zien  zeg! Ik ben bij een loch met zwart water, de zon schijnt, heuvels aan de overkant met daarin verscholen een regenbui. Schitterend! Geluk zit in een klein hoekje voor wie het vinden wil!” Tja, mooie natuur maakt poëtisch….
Voort ging het weer, met gezwinde spoed. Al mijn twijfels van de eerste twee dagen waren volledig verdwenen, het gemak waarmee ik heuvels beklom was inmiddels flink toegenomen, het weer werkte fantastisch mee en de natuur werd met de minuut mooier. Hoog in de lucht hoorde ik het geluid dat onmiskenbaar toebehoorde aan een aantal grote roofvogels, vermoedelijk de zogenaamde “golden eagles”. Deze gouden adelaren komen met name voor aan de westkust van Schotland en bevinden zich op de rand van het land en de zee. En opnieuw verwenste ik mijn “kleine” camera toen even verderop hoog aan het zwerk een tweetal van deze imposante gevleugelden tevoorschijn kwamen en hun religieuze dans tentoon spreidden. Als armoedig alternatief beschreef ik dit feit middels een SMS-je ter attentie van mijn zoontje van vijf die verschrikkelijk dol is op alles wat met adelaars te maken heeft.
Rijdend langs de uitgestrekte loch met, inderdaad, zwart glanzend water besloot ik dat een dergelijke manier van leven me wel aanstond. Fietsen, foto’s maken, genieten, een beetje schrijven. Waar heeft een mens een miljoen voor nodig indien hij of zij in staat is om met zo weinig middelen zoveel uit het leven te halen. Mijn levensgeluk werd echter enigszins ruw verstoord door het opschrift van een bordje dat een pittige waarschuwing inhield bij een iets verder gelegen pleisterplaats, waar het talud het toeliet de walkant van het loch te betreden tot het water, indien men dat wenste, kon worden aangeraakt. De exacte formulering weet ik niet meer, maar de opwekkende boodschap begon met: “Don ’t become  a statistic”, en hieronder werd kond gedaan van het feit dat jaarlijks tussen de 8 en 25 mensen jammerlijk verdronken in één der vele lochs die Schotland rijk is door in een overmoedige bui te gaan zwemmen in het diepe, donkere water….
Beelden van opduikende gruwelmonsters, slierten hardnekkige waterplanten of zelfs polka spelende harmonikaspelers gingen mijn geestesoog voorbij, doch het bleek simpelweg te gaan om de diepte en derhalve de plotselinge kou van het water die, ook voor geoefende zwemmers, fataal kan zijn.
Ik nam deze waarschuwing dan ook vrij serieus en beperkte mij tot het ledigen van een blikje cola, het verorberen van diverse sultana’s en het nemen van enige mooie plaatjes.

Gaandeweg was de wind steeds verder aangewakkerd, eigenlijk voor het eerst sinds mijn landing in Newcastle. Het was duidelijk te merken dat mijn doel, west-Schotland, rap naderbij kwam. De westenwind die mij toch nog langzamer deed rijden dan ik had verwacht was pittig, ik schat een windkracht 5. De heuvels werden ook allengs lager, hetgeen duidde op een nadering van de kuststrook. Ik moet toch toegeven dan er enig gevoel van trots door mijn aderen vloeide. Weliswaar was de overtocht minder gruwelijk geweest dan ik had gevreesd, maar het doel: na 3 maanden training, komend vanaf conditie nul, spontaan een onbekend land oversteken, was zonder al te veel kleerscheuren bereikt en kon bijgeschreven worden in het boek mijner sportieve laureaten, waarin ook al vermeld stond dat ik van mijn 17e tot mijn 23e jaarlijks 12,000 kilometer met de fiets had afgelegd, iets wat ik thans niet eens met de auto haal. De tussenliggende 20 jaar waren er vervolgens ongeveer 20 kilometer per jaar gereden en nu dus inmiddels ruim 500 heuvelachtige kilometers in 5 dagen.
Ik reed inmiddels langs een mooie, laten we het fjord noemen, helaas met veel verkeer op de weg, zodat het onmogelijk was te stoppen om dat prachtige plaatje te nemen van een paar Schotse Hooglanders die tot hun harige buik in het water stonden. Idyllisch, doch verziekt door vrachtverkeer…volgende keer beter.
In de verte zag ik inmiddels de brug bij Connell, een grote stalen brug die de weg naar het noorden bevatte. Het dorpje, dicht bij Oban, was tevens mijn slaapplaats, met uitzicht op de falls of Loran, waar de getijden een schitterend samenspel hadden met genoemde brug, de eilanden voor de kust en de op- en ondergaande zon.
Het geheel werd vervolmaakt door een fantastisch visrestaurant dat haar Michelin-nominatie meer dan waarmaakte en…zeer betaalbaar! Tja, het blijven Schotten he?
Voldaan strekte ik mij uit op het comfortabele bed en overdacht mijn volgende, laatste dag van deze rit….